actueel

‘Waterscheiding funest voor de toekomst’

Strafpleiter Sjoerd Lopik (35, De Roos Coöperatief) verdedigt op 19 september zijn proefschrift ‘Klimaatstraf­recht: De rol van het straf­recht binnen het juridische antwoord op klimaat­verandering’ aan de Universiteit Leiden. ‘Het is opmerkelijk dat er binnen het straf­recht nog weinig aandacht is voor het klimaat.’

In de negen jaar dat hij voor Allen & Overy werkte, hield Sjoerd Lopik zich vooral bezig met straf­rechtelijke onderzoeken bij bedrijven. Zaken over onder andere omkoping, witwassen en valsheid in geschrift passeerden de revue. Zijn persoonlijke focus kwam in toenemende mate bij een ander thema te liggen. ‘In mijn vrije tijd maakte ik me steeds meer zorgen over klimaat­verandering. Ik las boeken over het klimaat en wilde mijn straf­rechtexpertise gebruiken om een bijdrage te leveren aan de oplossing voor het probleem. Het verbaasde mij dat ik in mijn straf­rechtpraktijk nooit iets over klimaat­verandering voorbij zag komen. In andere rechts­gebieden was er al van alles over het klimaat te doen. Ik vroeg me af in hoeverre mijn eigen rechts­gebied – het straf­recht – een rol kan spelen bij het terugdringen van klimaat­verandering. Maar hoe ik ook zocht, ik vond er niets over.

In de meeste rechts­gebieden staat de klimaatcrisis volop in de schijnwerpers. In het internationaal recht kennen we bijvoorbeeld het Akkoord van Parijs. Daarin is afgesproken om te streven naar een temperatuurstijging van minder dan anderhalve graad Celsius. In het Europees recht is vastgelegd dat de Europese Unie uiterlijk in 2050 klimaatneutraal moet zijn. Daarnaast wordt het privaatrecht aangewend door belangenorganisaties om overheden en bedrijven te dwingen tot een ambitieuzer klimaatbeleid. Denk bijvoorbeeld aan de zaken van Urgenda en Milieudefensie. Maar het straf­recht? Daarover was nauwelijks iets te vinden. Als je op de website van het OM naar het klimaat zocht, dan vond je bijna alleen maar artikelen over de vervolging van klimaatactivisten. Ik vond dat opmerkelijk. Ik besloot er vijf jaar geleden een stuk over te schrijven en me door middel van promotieonderzoek nóg beter in het onderwerp te verdiepen.’

Klimaatverandering is een probleem van enorme proporties, benadrukt Lopik, dat raakt aan talloze rechts­gebieden. Onduidelijk is nog welke rol het straf­recht kan spelen. In zijn proefschrift probeert hij daar een eerste aanzet toe te geven. ‘Het straf­recht heeft een gedragsbeïnvloedende werking. Dat sluit goed aan bij de uitgangspunten van klimaatbeleid. Dit beleid heeft immers tot doel om overheden, bedrijven en burgers te bewegen om hun gedrag aan te passen en zo hun emissies te reduceren. Het straf­recht heeft daarnaast ook een expressieve functie. Het kan gestalte geven aan de grote verontwaardiging die binnen de maatschappij heerst over bepaalde gedragingen die verband houden met de klimaatcrisis. Zeker nu deze verontwaardiging toeneemt.’

‘Naast een toename aan klimaatnormering is het nodig fors in de handhaving te investeren’

Overstromingen

Sporadisch dienen zich zaken aan waarin milieugroepen via het straf­recht gelijk proberen te halen. In 2024 werd in Frankrijk aangifte gedaan tegen de Franse oliereus TotalEnergies voor dood door schuld. Volgens de aanklacht waren in de Belgische Ardennen mensen om het leven gekomen door een overstroming in 2021 die het gevolg was van klimaat­verandering. ‘In dat soort gevallen is het echter moeilijk om tot een veroordeling te komen. Strafrechtelijke aansprakelijk­heid vereist een causaal verband tussen de uitstoot van het bedrijf en de specifieke schade die is ontstaan. Anders gezegd: eigenlijk moet worden aangetoond dat de personen nog hadden geleefd als het bedrijf in kwestie geen broeikasgassen had uitgestoten. Naar de huidige stand van de klimaatwetenschap is het nog onmogelijk om aan de eisen van het straf­recht op dat gebied te voldoen.’

Volgens Lopik zijn specifieke klimaatwetten nodig om vervolgstappen te kunnen zetten. Wetten die vervolgens straf­rechtelijk kunnen worden gehandhaafd. ‘Er komen steeds meer klimaatwetten, met name vanuit de Green Deal van de Europese Unie. Daardoor zijn er steeds meer normen op het bedrijfsleven van toepassing die de uitstoot van broeikasgassen aan banden leggen. Denk bijvoorbeeld aan regels over auto’s en andere producten of de veelbesproken duurzaamheidsrichtlijnen CSRD en CSDDD. Als bedrijven die normen schenden, dan kan dat in veel gevallen tot straf­rechtelijke aansprakelijk­heid leiden. Zij worden dan niet aangesproken voor het veroorzaken van specifieke klimaatschade, maar voor het schenden van de normen die hen zijn opgedragen om klimaat­verandering te beperken.’

Een positieve ontwikkeling meent Lopik, die zich desondanks zorgen maakt. ‘In het afgelopen jaar is een tegengestelde beweging op te merken. Er zijn zorgen ontstaan over de regeldruk op Europese bedrijven en daarom worden belangrijke klimaatwetten ingeperkt. De Green Deal bestaat inmiddels uit meer dan 150 verschillende wetten en projecten, die vaak technisch en juridisch complex zijn. De onderlinge verhouding tussen deze wetten is bovendien niet altijd duidelijk. Vereenvoudiging van de Green Deal zou zowel het bedrijfsleven als de duurzaamheidstransitie ten goede komen. Maar nu worden deze wetten niet alleen versimpeld, maar in verschillende gevallen zelfs afgeschaft of ingeperkt. Dat gaat ten koste van de rol van de Europese Unie als koploper op het terrein van duurzaamheid.’

Klimaatwetten alleen zijn niet voldoende, weet Lopik. Die vergen controle en handhaving. Ook op dat vlak dient er in zijn ogen nog veel te gebeuren. ‘Al decennialang blijkt dat Nederlandse autoriteiten onvoldoende op de hoogte zijn van milieu­overtredingen. De pakkans voor milieufeiten is in Europa schrikbarend laag. Als een bedrijf dan een sanctie krijgt, dan is het boetebedrag vaak maar een fractie van de bedrijfswinsten die met dergelijke overtredingen kunnen worden geboekt. Naast een toename aan klimaatnormering is het dus nodig dat fors in de handhaving wordt geïnvesteerd. In de afgelopen jaren zijn in Nederland investeringen in de handhaving gedaan. Of die ook voldoende zijn om de grote handhavingsachterstanden bij te benen? Dat acht ik onwaarschijnlijk.’