van de nova
uitspraken
Van de tuchtrechter
Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Maurice Mooibroek en Robert Sanders.
Hoger beroep spoedschorsing
- Hof van Discipline 31 januari 2025, zaak nr. 240270, ECLI:NL:TAHVD:2025:20.
- Artikel 60ab en 16h Advocatenwet.
- Spoedschorsing van een in Nederland ingeschreven Spaanse abogado.
Mr. X is een Spaanse abogado die in Nederland op grond van artikel 16h Advocatenwet is ingeschreven op het tableau. Op verzoek van de deken ex artikel 60ab Advocatenwet heeft de Raad van Discipline mr. X met onmiddellijke ingang geschorst, omdat een ernstig vermoeden bestaat dat mr. X onvoldoende deskundig is om de belangen van (toekomstige) cliënten op de juiste wijze te behartigen. Daarbij heeft de raad overwogen dat mr. X de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, dat hij miskent dat hij ook als buitenlandse advocaat die in Nederland is ingeschreven moet voldoen aan de kernwaarde deskundigheid en dat hij onvoldoende zelfinzicht heeft in (tekortkomingen aan) zijn kennis en kunde, waardoor hij zichzelf volgens de raad klaarblijkelijk overschat. Gelijktijdig met het 60ab-verzoek heeft de deken een (onderliggend) dekenbezwaar tegen mr. X ingediend. De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard en mr. X voor twaalf weken geschorst, waarvan zes weken voorwaardelijk.
Tegen de beslissing van de raad op het dekenbezwaar is door geen van de betrokken partijen hoger beroep ingesteld, waardoor deze beslissing na het verstrijken van de appeltermijn onherroepelijk is geworden.
M. X is wel in hoger beroep gegaan tegen de beslissing waarbij aan hem de spoedschorsing werd opgelegd. Het Hof van Discipline buigt zich dan ook eerst over de ontvankelijkheid van het appel en overweegt dat de 60ab-schorsing een tuchtrechtelijke spoedvoorziening is, in afwachting van – en ter overbrugging van de periode tot aan – een onherroepelijke beslissing op het dekenbezwaar. Voor de toepassing van deze spoedvoorziening is vereist dat een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten door een advocaat, waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Die (dreigende) schending moet zodanig zijn dat deze onmiddellijk ingrijpen vergt. Dit houdt in dat deze belangen onevenredig worden benadeeld wanneer pas later, na het doorlopen van de gewone tuchtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het Hof van Discipline), de betrokken advocaat onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en tegen hem maatregelen of voorzieningen worden getroffen.
De beslissing van de raad op het dekenbezwaar is door het ongebruikt verstrijken van de hogerberoepstermijn in kracht van gewijsde gegaan, zodat op grond van artikel 60ae Advocatenwet de 60ab-schorsing van mr. X is vervallen. Dit brengt volgens het hof echter niet met zich mee dat mr. X daarmee geen belang meer heeft bij een beslissing van het hof over de door de raad uitgesproken 60ab-schorsing. Het hof oordeelt daarom in hoger beroep inhoudelijk of de raad deze schorsing terecht heeft opgelegd.
Naar dat oordeel van het hof heeft de raad het juiste toetsingskader aangelegd. Vervolgens is het de vraag of wat er nu over mr. X voorligt zodanig ernstig is dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was en het niet verantwoord was om de behandeling van de normale tuchtprocedure naar aanleiding van het dekenbezwaar af te wachten. In dat kader dient een belangenafweging te worden gemaakt, aldus het hof. Het hof deelt de zorgen van de deken en de raad: de schriftelijke stukken van mr. X zijn niet alleen qua taalgebruik, maar vooral ook inhoudelijk moeilijk te volgen. Ook op de zitting had het hof er moeite mee de redeneringen van mr. X te begrijpen en concrete antwoorden te krijgen op concrete vragen. Dat de inhoudelijke kennis van mr. X tekortschiet, blijkt reeds uit de door de raad beschreven procedures. Wat het hof verder ernstige zorgen baart, is dat mr. X ter zitting aankondigde dat hij voornemens was op te treden als abogado in een lopende procedure, ongeacht of hij nog geschorst was of niet.
Het hof komt dan ook niet tot een andere beoordeling dan de raad. Wel voegt het hof toe dat de deken vóór het indienen van de verzoeken de balie van Madrid had moeten raadplegen. Dat dit pas gedurende de procedure is gebeurd, is volgens het hof wellicht niet zorgvuldig, maar doet er niet aan af dat de feiten de opgelegde spoedvoorziening rechtvaardigen. Mr. X is door de deken en het bureau van de orde bij de arm genomen en begeleid. Hem is concreet gezegd waar hij aan moest voldoen en hoe hij dat diende te bewerkstelligen. Mr. X heeft echter niet aan de gestelde eisen voldaan en ook om die reden is de 60ab-schorsing terecht opgelegd.
Betrokkenheid bij lastercampagne
- Hof van Discipline, 17 januari 2025, zaak nr. 230261, ECLI:NL:TAHVD:2025:13.
- Artikel 10a lid 1 sub a en d Advocatenwet.
- Schoring wegens betrokkenheid bij betalingen voor lastercampagne tegen ex-partner van cliënt.
Klaagster is de ex-partner van S. Na hun relatie ontstond er een ernstig conflict, wat leidde tot langdurige juridische strijd en uitingsverboden tegen S en zijn huidige partner wegens lasterlijke beschuldigingen richting klaagster. Mr. X trad sinds januari 2021 op als advocaat van S. In mei en juni 2022 zijn via de derdengeldenrekening van het advocatenkantoor van mr. X tweemaal bedragen van € 50.000 overgemaakt naar een persoon (K), die de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl beheerde waarop lasterlijke artikelen over klaagster verschenen. De betalingen werden gefaseerd gedaan en omschreven als ‘donaties’. Daarna heeft nog een betaling plaatsgevonden van € 50.000 via de derdengeldenrekening aan een tussenpersoon, zijnde een bedrijf van een veroordeelde ex-cliënt van mr. X, die vervolgens aan K heeft doorbetaald. Klaagster startte een kort geding jegens S zijn partner en K waarin zij een verbod en verwijdering van negatieve publicaties heeft gevorderd. Op zitting betwistte mr. X de betrokkenheid van S bij de publicaties, terwijl er al betalingen waren verricht in opdracht van S. Na het kort geding werd door K bevestigd dat S en zijn partner de opdrachtgevers waren van de negatieve publicaties. Correspondentie en e‑mails tonen nauwe betrokkenheid van mr. X bij de betalingen en contacten met K.
Klaagster verwijt mr. X betalingen te verrichten vanuit zijn derdengeldenrekening aan de beheerder van lasterlijke websites over haar. Ook verwijt zij mr. X een derde betaling via een veroordeelde ex-cliënt te laten lopen naar dezelfde beheerder en dat mr. X bij de zitting heeft gelopen door te ontkennen dat S betrokken was bij de publicaties.
De raad acht de verwijten grotendeels gegrond. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat mr. X ten tijde van de overboekingen wist of behoorde te weten dat de donaties waren bestemd voor het genereren van negatieve publicaties over klaagster op de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl. Wel heeft mr. X naar het oordeel van de raad, ondanks eerdere betalingen aan K en duidelijke aanwijzingen voor een verband met negatieve publicaties over klaagster, ten onrechte geen nader onderzoek verricht naar de rol van zijn cliënt S en zich ten onrechte enkel gebaseerd op diens ontkenning. Ook vindt de raad dat mr. X ten onrechte betrokken was bij de overboeking van € 50.000 via zijn derdengeldenrekening aan de tussenpersoon, die het bedrag vervolgens doorstortte aan K, beheerder van websites die klaagster zwartmaakten. Zijn uitleg dat dit om een lening ging, is onvoldoende onderbouwd en de raad acht aannemelijk dat het wél om een derde donatie ging. Gezien zijn eerdere betrokkenheid en kennis van het verband tussen de betalingen en de publicaties had mr. X elke medewerking moeten weigeren. Aan mr. X is de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, opgelegd.
Beide partijen gaan in beroep. Het hof behandelt de eerste beroepsgrond van klaagster niet inhoudelijk, omdat deze ziet op hetzelfde feitencomplex als waarover de raad reeds op grond van een dekenbezwaar heeft geoordeeld dat sprake was van ongeoorloofd gebruik van de derdengeldenrekening, oftewel bankieren met derdengelden. De tweede beroepsgrond van klaagster ziet op het oordeel van de raad dat er op het moment van de betalingen in mei en juni 2022 onvoldoende aanwijzingen waren dat mr. X wist of had moeten weten dat de donaties bedoeld waren om klaagster zwart te maken. Het hof oordeelt hier in lijn met de raad. Ook het beroep van mr. X faalt omdat het hof de beslissing van de raad ook op die punten voldoende gemotiveerd vindt. Het hof acht de door de raad opgelegde schorsing van zes weken, waarvan vier voorwaardelijk, onvoldoende en verhoogt deze naar 26 weken, waarvan 22 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Mr. X heeft volgens het hof zijn onafhankelijke rol als advocaat ernstig verwaarloosd door zonder eigen onderzoek de derde betaling uit te voeren in opdracht van zijn cliënt S, zelfs nadat hij wist dat de gelden konden bijdragen aan negatieve publicaties over klaagster. Hij handelde verhullend bij deze derde betaling, negeerde de Wwft-verplichtingen en schaadde daarmee het vertrouwen in de advocatuur.