van de nova
uitspraken
Van de tuchtrechter
Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Maurice Mooibroek en Robert Sanders.
Onderlinge welwillendheid
- Hof van Discipline 13 januari 2025, zaak nrs. 230264, 230265 en 230266, ECLI:NL:TAHVD:2025:21.
- Gedragsregels 5, 15, 24 en 25.
- Advocaat stelt in ondernemingsrechtelijk geschil advocaten wederpartij persoonlijk aansprakelijk.
Mr. X staat klaagster (minderheidsaandeelhouder in de vennootschap A) bij in een geschil met de cliënten van mrs. Y en Z (de directeur-grootaandeelhouder en de vennootschap A), over onder meer de besluitvorming rond een aandelenemissie. Mr. X schrijft de vennootschap en de directeur-grootaandeelhouder rechtstreeks aan en in zijn brief sommeert hij hen om het bestuursbesluit tot aandelenemissie in te trekken.
Het geschil leidt uiteindelijk tot wederzijdse klachten. Klaagster verwijt mrs. Y en Z onder meer als advocaten voor de vennootschap te hebben opgetreden tegen klaagster als minderheidsaandeelhouder, terwijl zij als advocaten van de directeur-grootaandeelhouder in feite de belangen van de directeur-grootaandeelhouder in de vennootschap jegens klaagster behartigen. Mrs. Y en Z verwijten op hun beurt mr. X dat hij hen persoonlijk en zonder rechtsgrond aansprakelijk heeft gesteld, waarmee mr. X de onafhankelijkheid en integriteit van de advocaat-wederpartij heeft aangetast, en hij heeft in strijd met gedragsregel 25 hun cliënten tot tweemaal toe rechtstreeks aangeschreven.
In hoger beroep buigt het hof zich eerst over de ontvankelijkheid van de minderheidsaandeelhouder. Anders dan de raad overweegt, kan volgens het hof ook in vennootschapsrechtelijke verhoudingen de situatie aan de orde zijn dat een advocaat zich bij zijn dienstverlening rekenschap moet geven van de gerechtvaardigde belangen van andere betrokkenen dan zijn (voormalige) cliënt, zoals bijvoorbeeld minderheidsaandeelhouders. Om ontvankelijk te zijn, dient klaagster voldoende aannemelijk te maken dat i) zij geraakt is of kan zijn in haar gerechtvaardigde belangen en ii) dat dit verband houdt met het gestelde handelen of nalaten van de betrokken advocaat. Klaagster heeft gemotiveerd aangevoerd dat er een verband bestaat tussen het aan mrs. Y en Z verweten belangenconflict in hun rechtsbijstand bij (de besluitvorming over) de aandelenemissie en dat klaagster als gevolg daarvan in haar gerechtvaardigde belangen is geraakt omdat zij daardoor (mogelijk) is benadeeld. Het hof verklaart klaagster aldus ontvankelijk in haar klachten. De klacht is echter ongegrond. De klacht van klaagster houdt in dat een advocaat die de directeur-grootaandeelhouder bijstaat niet tevens de vennootschap in kwestie bij kan staan. Het hof acht het niet op voorhand tuchtrechtelijk laakbaar als, zoals in dit geval, een advocaat zowel optreedt voor de vennootschap als voor de directeur-grootaandeelhouder. De belangen van de directeur-grootaandeelhouder en de vennootschap zijn niet in zijn algemeenheid strijdig. Er bestaat dan echter wel een risico op een belangenconflict, dat meebrengt dat de advocaat de zorgplicht heeft om bij iedere ontwikkeling binnen de rechtsbijstand aan de twee (of meer) cliënten met potentieel strijdige belangen steeds opnieuw te toetsen of die conflicterend zijn of kunnen worden en om bij iedere nieuwe ontwikkeling een nieuwe afweging te maken of het bijstaan van beide (of meer) cliënten verantwoord is. Bovendien dient een advocaat rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van derden, ook als deze niet zijn (voormalig) cliënt zijn. Omdat concrete aanknopingspunten die wijzen op een verband tussen de benadeling door de aandelenemissie en de concrete handelingen binnen de rechtsbijstand van mrs. Y en Z door klaagster niet zijn aangevoerd, kan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hier niet worden vastgesteld, aldus het hof.
Dan de klacht tegen mr. X over het persoonlijk aansprakelijk stellen van mrs. Y en Z. Het hof acht juist dat het mogelijk moet zijn voor een advocaat om andere advocaten aan te spreken op onrechtmatig handelen en ze op die grond aansprakelijk te stellen. In geval een advocaat van een partij de advocaat van de wederpartij aansprakelijk stelt in verband met diens optreden voor de wederpartij, dient voor die aansprakelijkstelling wel een redelijke grond aanwezig te zijn die toegespitst is op gedragingen die redelijkerwijs en specifiek aan de advocaat toe te rekenen zijn. Aansprakelijkstelling van de advocaat van de wederpartij mag niet lichtvaardig plaatsvinden. Het bijstaan van zowel de vennootschap als de directeur-grootaandeelhouder van die vennootschap is op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat een advocaat onrechtmatig handelt. De overige door mr. X aangevoerde gronden voor de aansprakelijkstellingen zien op punten van geschil in de rechtsstrijd tussen de cliënten. Mr. X richt zich daarmee op beroepsmatige gedragingen binnen het domein van de rechtsbijstand aan de cliënten. Het is niet toelaatbaar voor advocaten om collega-advocaten persoonlijk aan te spreken op hun rechtsbijstand aan cliënten zonder dat is gebleken van aanvullende omstandigheden die wijzen op onrechtmatige gedragingen. Mr. X behoort het geschil tussen de cliënten binnen hun rechtsstrijd te laten en niet zonder redelijke grond uit te breiden naar de advocaten van cliënten. Berisping.
Delen van informatie uit strafzaak
- Hof van Discipline, 10 januari 2025, ECLI:NL:TAHVD:2025:2.
- Artikel 10a lid 1 sub a en d Advocatenwet.
- Heeft mr. X aan verdachte opgelegde beperkingen geschonden door zaaksgerelateerde informatie met derden te delen?
Mr. X trad op als advocaat van een aangehouden verdachte in wiens woning een groot bedrag contant geld werd aangetroffen. Aan deze verdachte werden bij diens inverzekeringstelling beperkingen opgelegd. Uit EncroChat-berichten bleek dat derden, terwijl deze beperkingen nog golden, op de hoogte waren van de proceshouding van de verdachte tijdens diens (eerste) verhoor en, bij benadering, van de hoogte van het in beslag genomen contante geldbedrag. In de berichten spreken derden over een advocaat en specifiek ook over mr. X.
De deken verwijt dat mr. X in weerwil van de hem bekend zijnde aan de verdachte opgelegde beperkingen informatie uit het strafrechtelijk onderzoek, in het bijzonder over de proceshouding van de verdachte en de omvang van het aangetroffen geldbedrag, heeft gedeeld met derden.
De raad verklaart het dekenbezwaar gegrond. De raad heeft geoordeeld dat uit de combinatie van de EncroChat-berichten in combinatie met de mastlocatiegegevens voldoende zeker valt vast te stellen dat mr. X de aan de verdachte opgelegde beperkingen heeft geschonden door met derden zaaksinhoudelijke informatie over de strafzaak te delen. De raad heeft vastgesteld dat de EncroChat-berichten betrekking hebben op de strafzaak van verdachte. Verder heeft de raad vastgesteld dat de tijdens de beperkingen gedeelde informatie niet gedeeld had mogen worden. De raad constateert ook dat in de strafzaak geen andere verdachten zijn aangehouden dan de cliënt van mr. X. Dat betekent volgens de raad dat mr. X als de voorkeursadvocaat van de verdachte, buiten zijn kantoorgenote mr. B om, de enige advocaat was die beschikte over de informatie in de strafzaak van de verdachte. Vervolgens heeft de raad vastgesteld dat het mr. X bekend was, althans moet zijn geweest, dat de verdachte in beperkingen was gesteld. Tot slot heeft de raad overwogen dat voldoende zeker kan worden vastgesteld dat de advocaat waarover in de EnCrochat-berichten wordt gesproken mr. X moet zijn geweest. De raad heeft mr. X de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van zes weken.
Mr. X stelt beroep in tegen deze beslissing en hij krijg gelijk van het hof. De klacht wordt alsnog ongegrond verklaard.
Anders dan de raad komt het hof tot het oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat mr. X de aan verdachte opgelegde beperkingen heeft geschonden door, in de periode dat die beperkingen golden, met derden zaaksgerelateerde informatie over de strafzaak te delen.
Naar het oordeel van het hof kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat mr. X degene is geweest die aan een derde (of anderen) informatie heeft verstrekt over de hoogte van het aangetroffen geldbedrag. Het hof komt tot dit oordeel omdat vaststaat dat de verdachte in ieder geval tot en met het begin van de zoeking die leidde tot diens aanhouding met anderen heeft kunnen communiceren. Daarnaast acht het hof het van belang dat in de EncroChat-berichten wordt gesproken over een onjuist bedrag, terwijl in werkelijkheid ruim € 40.000 minder aan contanten was gevonden bij de zoeking. De exacte hoogte van het aangetroffen bedrag kwam wel in het eerste verhoor aan de orde.
Het hof is verder van oordeel dat wél met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat mr. X aan een derde (of anderen) informatie heeft verstrekt over de proceshouding van diens cliënt tijdens het eerste verhoor. Het hof is echter van mening dat uit de EncroChat-berichten niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat mr. X de informatie over de proceshouding pas ná het opleggen van de beperkingen met anderen heeft gedeeld. Dat mr. X zich niet meer precies kan herinneren of en wanneer hij met derden heeft gesproken voorafgaand aan de opgelegde beperkingen, kan hem volgens het hof niet worden tegengeworpen vanwege het lange tijdsverloop van ruim twee jaar tussen het eerste gesprek met de deken over deze kwestie en de uitgezette vervolgactie.
Ten slotte merkt het hof nog op dat ook het delen van informatie uit een onderzoek voorafgaand aan het opleggen van beperkingen onder omstandigheden tuchtrechtelijk verwijtbaar kan zijn. Het bezwaar van de deken zag daar in dit geval echter niet op.