van de nova

uitspraken

Van de tuchtrechter

Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Maurice Mooibroek en Robert Sanders.

Optreden voor meerdere partijen in strafzaak

  • Hof van Discipline 17 januari 2025, zaak nr. 230348, ECLI:​NL:​TAHVD:​2025:14.
  • Artikel 10a lid 1 sub a en b Advocatenwet; gedragsregel 15.
  • Advocaat staat in dezelfde strafzaak zowel verdachte-werkgever als getuigen-werknemers bij.

Mr. X staat een verdachte bij in een fraudestrafzaak. De verdachte is via zijn vennootschap eigenaar van meerdere souvenirwinkels en heeft veel medewerkers in dienst, van wie een aantal als getuigen worden gehoord. De verdachte vraagt mr. X voor vier getuigen op kosten van de bv op te treden. Omdat mr. X op dat moment geen tegenstrijdig belang voorziet, aanvaardt hij de opdracht.

In verband met het verhoor van de getuigen vraagt mr. X bij de officier van justitie de processtukken op. Die besluit de processtukken op de voet van artikel 30 lid 3 Sv (tijdelijk) te onthouden, vanwege zorg over mogelijke beïnvloeding van getuigen. Het bezwaar van mr. X tegen die beslissing wordt door de rechter-commissaris ongegrond verklaard, mede omdat de getuigen ervoor hebben gekozen om door dezelfde advocaten te worden bijgestaan als de verdachte.

Naar aanleiding van het door het OM afgegeven signaal besluit de deken een deken­bezwaar tegen mr. X in te dienen, met onder meer het verwijt dat mr. X de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid en gedragsregel 15 heeft geschonden door in dezelfde strafzaak zowel de verdachte als meerdere nog te horen getuigen bij te staan.

Door de Raad van Discipline is het deken­bezwaar in alle onderdelen gegrond verklaard. In hoger beroep is het hof, anders dan de raad en de deken, van oordeel dat mr. X onder de gegeven omstandig­heden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, ook niet nadat de rechter-commissaris had beslist dat de onthouding van de processtukken door de officier van justitie terecht was.

Uitgangspunt voor het hof is, zoals ook de deken aangeeft, de vrije advocaatkeuze. Er is geen regel die voorschrijft dat advocaten niet meerdere verdachten of andere spelers – zoals getuigen – in hetzelfde strafproces mogen bijstaan. Een dergelijke regel zou ook in strijd zijn met het beginsel van de vrije advocaatkeuze die een cliënt heeft, dat een fundamentele betekenis voor de rechtsstaat heeft.

De beantwoording van de vraag of, bij bijstand van meerdere cliënten in eenzelfde strafzaak, sprake is of kan zijn van een tegen­strijdig belang, is in beginsel aan de advocaat en niet aan de officier van justitie of de rechter-commissaris. Die beantwoording moet wel verenigbaar zijn met door de advocaat in acht te nemen (gedrags)regels, waaronder de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid.

Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat tussen de werkgever (in dit geval als verdachte) en de werknemers (als door de politie opgeroepen getuigen) sprake is van een duidelijke afhankelijkheidsrelatie, niet per definitie betekent dat sprake is van (de schijn van) een tegenstrijdig belang.

Het betekent wél dat de advocaat vanwege die afhankelijkheids­relatie extra alert moet zijn op de mogelijkheid van een tegenstrijdig belang en de voorzienbaarheid daarvan en daarnaar zorgvuldig onderzoek moet doen. Bij een afhankelijkheidsrelatie als deze brengt dit mee dat de advocaat zorgvuldig erop moet toezien dat iedere getuige te allen tijde zijn verklarings­vrijheid behoudt.

De advocaat moet daarom vooraf met zijn cliënten (ieder afzonderlijk) bespreken wat een mogelijk tegenstrijdig belang kan zijn, wanneer dit zich zou kunnen voordoen en wat de consequentie is als dat tegen­strijdig belang zich manifesteert. De advocaat moet bovendien grondig bij elk van zijn (potentiële) cliënten nagaan of deze bezwaren heeft tegen het verlenen van bijstand aan de werkgever en andere werknemers door dezelfde advocaat. Verder dient de advocaat de cliënt die als getuige optreedt uitdrukkelijk erop te wijzen dat hij als getuige onder alle omstandig­heden vrij moet zijn om te verklaren wat hij wil, ook als dit in het nadeel van de verdachte of andere getuigen zou (kunnen) uitpakken. Op de advocaat rust tot slot de verplichting dit alles schriftelijk vast te leggen (gedragsregel 16). In complexe en/​of gevoelige situaties kan de advocaat overwegen een kantoor­genoot aanwezig te laten zijn bij het gesprek waarin de verklaringsvrijheid wordt besproken.

Als een advocaat vaststelt dat de getuige zijn verklaringsvrijheid behoudt en dit niet leidt tot strijdigheid met het belang van de werkgever-verdachte, is er naar het oordeel van het hof geen beletsel om deze getuige tevens van rechtsbijstand te voorzien.

Volgens het hof heeft mr. X op dit punt niet onzorgvuldig gehandeld en heeft hij de afhankelijkheidsrelatie tussen de werkgever en de werknemers ook niet miskend. Volgens het hof is niet vereist dat de belangen van deze personen ‘volstrekt parallel’ zijn. Criterium is of er geen tegenstrijdig belang is en geen sprake is van een situatie waarin een tegenstrijdig belang kan ontstaan.

Het hof komt tot het oordeel dat mr. X niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en verklaart de bestreden klachtonderdelen van het deken­bezwaar ongegrond.

Kennisnemen van interne, vertrouwelijke informatie

  • Hof van discipline, 20 januari 2025, zaak nrs. 230203, 230204, ECLI:​NL:​TAHVD:​2025:7.
  • Artikel 10a lid 1 sub d en e Advocatenwet; artikel 3 gedrags­regels advocatuur.
  • Conflict van plichten: plicht van curator om in het belang van de failliete boedel te handelen versus plicht om de kernwaarde vertrouwelijkheid voor advocaten te respecteren.

Mrs. X zijn curatoren van een gefailleerd dochterbedrijf. Klager is advocaat van het moederbedrijf. Klager startte in juli 2015 een procedure tegen de boedel van het dochterbedrijf. Het moeder­bedrijf vorderde afdracht van de opbrengst van verpande activa, maar de curatoren betwistten de rechtsgeldigheid van het pandrecht en vroegen vernietiging van de zekerheden. Het moederbedrijf werd in december 2015 failliet verklaard en klager vervolgde de procedure.

In 2017 brachten mrs. X in de procedure een deskundigenrapport in, waaruit bleek dat de tijdelijke krediet­faciliteit onvoldoende was voor het business­plan van het dochterbedrijf. Klager had een tegen­rapport laten opstellen waarin fouten in de deskundigenrapportage waren geconstateerd, maar hij besloot dit niet in te dienen nadat bleek dat die fouten niet wezenlijk invloed hadden op de liquiditeit. Klager koos ervoor de onjuistheden in het deskundigen­rapport via een akte aan te kaarten, zonder daarbij het tegenrapport te benoemen. Aldus klager in een e‑mailbericht aan zijn cliënten in oktober 2017.

Partijen bij de procedure zijn met elkaar in overleg getreden over een minnelijke regeling, uitmondend in een concept­vaststellings­overeenkomst. De curatoren van het moederbedrijf hebben aan klager hun laatste commentaar op dit concept gestuurd, wat klager vanaf zijn mobiele telefoon heeft doorgezonden aan mrs. X. Het doorgezonden e‑mailbericht werd voorafgegaan door een lange reeks aan interne, vertrouwelijke e‑mails tussen klager, zijn collega en hun cliënten, waaronder de e‑mail van oktober 2017.

Mrs. X hebben klager daarna laten weten dat zij kennis hebben genomen van de e‑mails en dat zij zich op de inhoud beraden, omdat zij waren gestuit op interne communicatie die hen als schokkend voorkwam. Hierover hebben mrs. X met klager besprekingen gevoerd. Ook hebben mrs. X bij monde van hun advocaat laten weten dat de concept­vaststellings­overeenkomst mogelijk tot stand is gekomen door bedrog of dwaling, wat zou moeten leiden tot een nieuwe regeling. Wanneer partijen er niet uitkwamen, zou doorgeprocedeerd worden en dan voelden zij zich vrij om de informatie uit de e‑mails te gebruiken, aldus mrs. X.

Klager verwijt mrs. X kennis te hebben genomen van abusievelijk aan hen toegezonden interne vertrouwelijke informatie en die informatie te hebben gebruikt in de gevoerde besprekingen en in de brief van hun advocaat.

De raad heeft de klachten gegrond verklaard en geoordeeld dat de berichten onmis­kenbaar vertrouwelijk van aard waren. Mrs. X hadden er slechts kennis van mogen nemen met instemming van klager en daarvan was geen sprake. Mrs. X krijgen ieder een berisping opgelegd.

Hiertegen gaan mrs. X in beroep en het hof verklaart de klachten alsnog ongegrond. Het hof stelt voorop dat voor advocaten die optreden als faillissements­curatorgeldt dat niet snel sprake zal zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, gezien hun taak om verschillende belangen af te wegen, zoals het belang van de boedel en de schuldeisers, en het feit dat ze onder toezicht van de rechter-commissaris werken.

Vervolgens overweegt het hof dat informatie die onmis­kenbaar vertrouwelijk van aard is in de relatie tussen een advocaat en zijn cliënt, niet gebruikt mag worden door anderen buiten die relatie. Dit criterium veronderstelt evenwel dat een advocaat vooraf al weet dat hij vertrouwelijke informatie in handen heeft. In deze zaak ligt dat anders, omdat klager in zijn doorgezonden e‑mailbericht verzocht om kennis te nemen van het commentaar van zijn cliënten. Mrs. X mochten er daarom in beginsel van uitgaan dat de berichten die voorafgingen aan het e‑mailbericht van klager (ook) voor hen bestemd waren. Die kennis­neming is volgens het hof dus niet verwijtbaar geweest.

Over het gebruik van de onbedoeld gedeelde vertrouwelijke informatie oordeelt het hof dat de kern van het verwijt is dat mrs. X de bijna gesloten vaststellings­overeenkomst hebben gewijzigd op grond van de onbedoeld verstrekte vertrouwelijke informatie. Het hof overweegt dat mrs. X. zich bevonden in een conflict van plichten, namelijk enerzijds de (maat­schappelijke) plicht van de curator om in het belang van de failliete boedel te handelen en anderzijds de plicht om de kernwaarde vertrouwelijkheid voor advocaten te respecteren.

Het hof meent dat mrs. X niet het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad. De plicht om als curatoren een deugdelijke en eerlijke boedel­afwikkeling te waarborgen, bracht mee dat zij de vertrouwelijke informatie niet konden negeren. De wetenschap dat zij de boedel met de regeling die nagenoeg tot stand was gekomen (mogelijk) zouden benadelen, konden mrs. X in hun rol van curator niet naast zich neerleggen. Mrs. X hadden melding gemaakt van de ontvangst van de vertrouwelijke informatie bij de rechter-commissaris, die instrueerde om te bezien of de onbedoeld gedeelde vertrouwelijke informatie zou moeten leiden tot het openbreken dan wel opnieuw uitonderhandelen van de regeling.