juridisch analyse
Een versimpelde procedure, kortere lijntjes maar geen tweefasenproces: het nieuwe Wetboek van Strafvordering begint vaste vormen aan te nemen. Harde toezeggingen over voldoende financiële middelen voor de verdediging blijven tijdens de wetgevingsoverleggen uit, signaleert advocaat Hendrik Sytema.
Zowel D66 als GroenLinks-PvdA vraagt aandacht voor een van de speerpunten in de nieuwe wet: de zogenoemde ‘beweging naar voren’. Waar in de huidige situatie een strafzaak begint met een dagvaarding voor een geplande zitting, zal onder de nieuwe regeling de zaak beginnen met een ‘procesinleiding’. Dit document bevat de kerninformatie over de zaak zoals de tenlastelegging, de rechten van de verdachte en relevante bewijsstukken. Op basis hiervan kan de verdediging onderzoekswensen formuleren. Als deze onderzoeken achter de rug zijn, kan de zaak voor zitting worden gepland en vervolgens worden behandeld. Het idee is dat hiermee efficiënter wordt omgegaan met capaciteit en zittingsruimte.
De Kamerleden Van Nispen (SP), Mutluer (GL) en Koops (NSC) plaatsten kritische kanttekeningen bij deze beweging naar voren, die in de wandelgangen ook wel ‘de vlucht naar voren’ wordt genoemd. Zij vrezen dat de verdachte in het streven naar efficiency het onderspit delft als niet voldoende wordt ingezet op een tijdige informatievoorziening. Een adequate regeling van gefinancierde rechtsbijstand is daarnaast een randvoorwaarde om ‘de vlucht naar voren’ te laten slagen, aldus Van Nispen. Ook bestaat de vrees dat de verdachte zijn rechten zou verliezen als hij niet vroegtijdig in actie komt.
Met het in 2014 ingezette wetgevingstraject Modernisering Strafvordering wordt het Wetboek van Strafvordering grondig herzien. Het wetboek is sinds de invoering in 1926 meerdere malen aangepast, waardoor een onoverzichtelijk geheel is ontstaan. Het wetboek wordt nu aangepast aan de maatschappelijke, technologische en juridische realiteit. Daarbij wordt ook gestreefd naar vereenvoudiging en verduidelijking.
Een belangrijke doelstelling is het sneller en efficiënter laten verlopen van procedures, zonder de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Dit moet leiden tot kortere doorlooptijden en minder bureaucratie. De modernisering beoogt voorts de rechten van verdachten en slachtoffers beter te borgen. De rechten van verdachten worden verduidelijkt en in sommige gevallen versterkt, met aandacht voor het recht op rechtsbijstand tijdens politieverhoren. Slachtoffers krijgen een sterkere positie in het strafproces, met meer mogelijkheden tot inspraak en informatievoorziening.
Ook de opkomst van digitale technologieën en cybercriminaliteit vraagt om nieuwe regels en bevoegdheden voor digitale opsporing en de omgang met digitaal bewijs. Nieuwe technieken en middelen voor opsporing worden wettelijk verankerd. Digitaal procederen, via elektronische dossiers en digitale communicatie tussen betrokken partijen, is een belangrijk onderdeel van de modernisering.
Na de adviesrondes zijn de wetsvoorstellen in verschillende fases behandeld door de Tweede Kamer. Boek 1 tot en met 6 (strafvordering, opsporing, vervolging, berechting, rechtsmiddelen en bijzondere regelingen) en Boek 7 en 8 (tenuitvoerlegging en internationale samenwerking) worden apart behandeld. In januari en februari 2025 vonden in de vaste commissie Justitie en Veiligheid van de Tweede Kamer vijf wetgevingsoverleggen plaats. Minister van Justitie en Veiligheid Van Weel en staatssecretaris voor Rechtsbescherming Struycken gingen in aanwezigheid van regeringscommissaris Knigge met Kamerleden in debat. Ook in de Eerste Kamer wordt het wetsvoorstel inmiddels besproken. De plenaire behandeling en stemmingen over moties staan gepland voor maart. Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft 1 april 2029 vastgesteld als datum voor inwerkingtreding van het nieuwe wetboek.
Staatssecretaris voor Rechtsbescherming Struycken vindt die vrees ongegrond. De nieuwe wet zal de verdachte stimuleren en faciliteren om vroegtijdig, dus vóór het uitbrengen van de dagvaarding en de terechtzitting, met onderzoekswensen te komen. Er staat geen sanctie op inactiviteit. Het is daarbij de bedoeling dat een toevoeging al verkregen kan worden vanaf het moment van de betekening van de procesinleiding.
Regeringscommissaris Knigge wijst er in dat verband op dat afstand is genomen van de aanvankelijke gedachte om verzoeken ter zitting strenger te beoordelen als niet van eerdere mogelijkheden tot het doen van die verzoeken gebruik is gemaakt.
Met betrekking tot het horen van getuigen voorziet het wetsvoorstel in een verruiming van een al bestaande mogelijkheid, namelijk om de verdachte aanwezig te laten zijn bij het getuigenverhoor door de rechter-commissaris. Onder het huidige recht kan de rechter-commissaris de verdachte toelaten als hij dit in het belang van het onderzoek noodzakelijk acht. In de voorgestelde regeling stelt de rechter-commissaris de verdachte op diens verzoek ook in de gelegenheid het verhoor bij te wonen. Hem kan dan slechts de toegang geweigerd worden als zijn aanwezigheid de gezondheid of het welzijn van de getuige schaadt, of als het belang van het onderzoek of een goede rechtspleging zich daartegen verzet.
Kamerleden Ellian (VVD) en Sneller (D66) dienden tegen dit voorstel een amendement in dat ertoe strekt de oude regeling te handhaven. Maar Struycken wijst erop dat het EVRM de verdachte (en niet de advocaat!) het recht geeft getuigen te ondervragen. Het wetsvoorstel probeert dus aan te sluiten bij de Europese jurisprudentie op dat punt. De opgeworpen bezwaren zoals bijvoorbeeld het risico op secundaire victimisatie worden volgens hem ondervangen door de weigeringsgronden en door de mogelijkheid om de verdachte via een videoververbinding aanwezig te laten zijn. Wel voorziet de staatssecretaris, net als het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht, praktische problemen bij de uitvoering van de voorgestelde regeling. Hij laat het oordeel over het amendement dan ook aan de Kamer.
Slachtoffer
Het amendement van Ellian en Sneller past in de tendens om meer oog te hebben voor de belangen van slachtoffers in het strafproces. Ook in het wetsvoorstel is daar aandacht voor, al benadrukt Struycken dat het slachtoffer ook onder het komende recht geen procespartij, maar procesdeelnemer is. Die status brengt uiteindelijk grenzen met zich mee aan de rechten van slachtoffers. Ellian signaleert op grond van het voorgestelde artikel 1.1.4 dat strafvordering recht moet doen aan de belangen van het slachtoffer, maar betreurt dat tegelijkertijd veel rechten niet afdwingbaar zijn. Struycken wijst erop dat afdwingbare rechten voor slachtoffers ook gevolgen hebben voor de doorlooptijden en een taakverzwaring voor het Openbaar Ministerie en de rechtspraak met zich meebrengen. Wel zegde hij toe alsnog te gaan kijken welke mogelijkheden er op dat vlak nog zijn.
In een discussie over slachtofferrechten komt ook altijd de vraag op naar de wenselijkheid van een tweefasenproces (waarbij het slachtoffer het spreekrecht pas mag uitoefenen als de verdachte onherroepelijk is veroordeeld, red.). Struycken is daar duidelijk over: voor een tweefasenproces is geen noodzaak. Om te beginnen zou in een tweefasenproces het slachtoffer geen gebruik meer kunnen maken van zijn recht om ook de bewijsvraag te bespreken. Over de vermeende strijd met de onschuldpresumptie – die in de nieuwe wet wordt verankerd – is de staatssecretaris kort en krachtig. Die geldt voor overheidsfunctionarissen, niet voor slachtoffers. De rechter wordt daarbij in staat geacht zich zelfstandig en onbevooroordeeld een oordeel te vormen over het bewijs. Knigge vult aan dat de onschuldpresumptie niet betekent dat in de context van een strafproces over schuld en bewijs geen standpunten kunnen worden ingenomen. Een consequente doorwerking van het tweefasenprincipe zou trouwens ook betekenen dat het slachtoffer pas aan het woord zou kunnen komen na afloop van een hoger beroep en eventueel cassatie. Dat is onwenselijk, aldus de oud-A-G.
Voorlopige hechtenis
SP, GroenLinks-PvdA, D66 én NSC grijpen de overleggen aan om hun zorgen te uiten over de huidige praktijk van de voorlopige hechtenis. De discussie spitst zich toe op de vraag of het nieuwe wetboek voldoende handvatten biedt om de toepassing van de voorlopige hechtenis te beperken. Sneller dient een viertal amendementen in om duidelijker in de wet vast te leggen dat voorlopige hechtenis een ultimum remedium is en dat alternatieven, zoals bijvoorbeeld gedragsinterventies of elektronisch toezicht, voldoende moeten worden benut. Ook een betere motivering van het bevel tot voorlopige hechtenis zou hieraan een bijdrage kunnen leveren. In zijn optiek komt het kabinetsdoel om toepassing van voorlopige hechtenis terug te dringen onvoldoende tot uiting in de voorgestelde regeling.
Ellian laat in reactie daarop zien dat hij van de partij van law and order is. Zonder veel woorden vuil te maken aan de onschuldpresumptie wijst hij erop dat de populatie voorlopig gehechten steeds langer zit en steeds zwaardere feiten heeft gepleegd (sic!). Hij benadrukt wel oog te hebben voor de noodzaak van een goede motivering, maar is tegelijkertijd van mening dat zowel de huidige als de voorgestelde wettekst afdoende waarborgen biedt.
Sneller bekommert zich wel om de onschuldpresumptie, en wijst daarnaast ook op de kosten, aangezien de voorlopige hechtenis in veel gevallen achteraf onterecht blijkt te zijn geweest. Hij benadrukt bovendien de enorme wissel die de voorlopige hechtenis trekt op de zittings- en detentiecapaciteit die zoals bekend zwaar onder druk staan.
Hoewel minister Van Weel de strekking van Snellers amendementen zegt te onderschrijven, stuiten diens voorstellen volgens hem op nogal wat technische en systematische bezwaren. Ongeclausuleerde steun voor de amendementen is er dus niet zonder meer. De minister benadrukt wel dat onder de nieuwe wet de rechter de opdracht krijgt om na te gaan of schorsing onmiddellijk of op termijn mogelijk is.
De leden Sneller, Six Dijkstra (NSC), Boswijk (CDA) en Ellian dienen een amendement in voor een vervangende taakstraf bij onbetaalde geldboetes. Hiermee zou de druk op de detentiecapaciteit kunnen worden verlicht. Uit cijfers zou blijken dat een kwart van de detentiepopulatie bestaat uit mensen die een vervangende hechtenis uitzitten, veelal wegens het niet-betalen van boetes of het niet-uitvoeren van een taakstraf. Het idee is dat onwenselijke gevolgen van kortdurende detentie zoals detentieschade en de hogere recidivekans onder ex-detineerden zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden. Rechters krijgen bovendien meer armslag om tot maatwerk te komen waar het gaat om het opleggen van een straf. In veel gevallen gaat het immers om mensen die de geldboete wel willen, maar niet kunnen betalen. Struycken geeft onomwonden aan het amendement te steunen en laat het oordeel aan de Kamer.
Financiering
Het mag duidelijk zijn dat de invoering het nieuwe wetboek op alle vlakken van opsporing, vervolging en berechting ook grote financiële gevolgen zal hebben. Meer rechten, betere informatievoorziening, uitgebreidere motiveringen, meer inzet van de reclassering, inzetten op mediation of alternatieve afdoeningswijzen et cetera vergen forse investeringen. Maar volgens Struycken is het een misverstand te denken dat het nieuwe wetboek niet zou werken zonder een forse uitbreiding van de rechtsbijstand. Voor de voorlopig gehechte verdachte verandert er wat dat betreft niet veel, die heeft immers van de aanvang van het voorarrest al een toegevoegde advocaat. Voor de verdachte die zich op vrije voeten bevindt, wordt het moment waarop de toevoeging aangevraagd kan worden vervroegd, zegt de staatssecretaris.
In het licht van het uitbreiden van verdedigingsrechten zoals bijvoorbeeld de verhoorbijstand en de wens de verdediging eerder in actie te laten komen, is het evenwel zorgelijk dat er vooralsnog volgens Struycken geen dekking is voor toenemende kosten voor rechtsbijstand. Toezeggingen over adequate financiering komen er ook niet: Struycken laat het bij de algemene opmerking dat de consequenties hun weerslag moeten krijgen in de vergoeding. Wat die weerslag precies is, zal later duidelijk moeten worden. Of en in welke vorm de diverse amendementen van de Kamerleden worden aangenomen en in hoeverre hun kritische kanttekeningen en zorgen in het vervolgtraject zullen worden meegenomen, zal duidelijk worden bij de plenaire behandeling, waarschijnlijk half maart. Zeker is dat de ambities niet waargemaakt kunnen worden zonder de daarbij behorende financiële middelen ter beschikking te stellen. Het is dan ook te hopen dat de Kamer daarop volop zal inzetten in de komende jaren.