van de nova

uitspraken

Van de tuchtrechter

Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Tjitske Cieremans, Maurice Mooibroek en Robert Sanders.

Bewust verhullend gedeclareerd

  • Hof van Discipline 4 maart 2024, nr. 230144, ECLI:​NL:​TAHVD:​2024:65.
  • Advocatenwet artikel 46, gedragsregel 15.
  • Belangenverstrengeling binnen concern.

Deze zaak betreft volgens de raad en het hof een groot concern in tapijten dat op holdingniveau voor gelijke delen in handen is van twee broers, J en Z. Mr. X is huisadvocaat van dochtervennootschappen voor allerhande zaken, met name van de grootste werkmaatschappij. Die werk­maatschappij wordt daarbij telkens vertegen­woordigd door één van de twee broers, broer J.

Op enig moment hoort mr. X dat er tussen de twee broers een geschil is ontstaan, door het hof als ernstige verstoring omschreven. Zodoende is er een probleem op concernniveau: het kan leiden tot een impasse in de besluitvorming binnen het concern. Vanaf dat moment gaat mr. X zich ook met dat geschil bezighouden. Hij adviseert de werk­maatschappij, vertegenwoordigd door diezelfde ene broer J. Dat advies gaat over de positie van de beide broers en hun vader binnen het concern en over afbouw van managementfee dat aan broer Z wordt uitbetaald. Ook onderhoudt hij contact met de eigen (privé)advocaat van broer J en met adviseurs die broer J voor het geschil had ingeschakeld. Later is mr. X betrokken in adviezen en besprekingen rondom een eventuele schorsing van broer J op concernniveau, waarbij hij door partijen geduid wordt als advocaat van de werkmaatschappij, maar in feite of in elk geval ook de eigen advocaat van broer J souffleert.

Er volgen vele verwikkelingen en dat duurt ruim anderhalf jaar. Dan komt broer Z in het geweer. Hij klaagt er onder andere over dat mr. X zich als huisadvocaat van de werk­maatschappij en de andere dochtervennootschappen presenteert, maar achter de schermen de zaak regisseert voor broer J. Hiermee adviseert mr. X over concern­verhoudingen zonder broer Z daarin te kennen.

De raad is het met broer Z eens. Mr. X had de schijn van belangen­verstrengeling doen ontstaan en was onduidelijk geweest over de hoedanigheid waarin hij optrad. Hij wekte de suggestie als advocaat van de werkmaatschappij en de dochtervennootschappen op te treden, maar toen de broers eenmaal ruzie hadden, adviseerde hij in feite broer J. En dat verhulde mr. X door deels aan de werkmaatschappij te blijven declareren, maar deels ook aan de persoonlijke houdstermaatschappij van broer J te declareren. Zijn werkzaamheden voor broer J werden dus bewust buiten beeld gehouden voor de rest van het concern. De raad vindt dat niet transparant en niet integer, en legt een berisping op.

Het hof is milder. Het heeft meer oog voor de concernverhoudingen en de impasse die binnen het (familie)bedrijf was ontstaan. Mr. X had de opdracht om als huisadvocaat voor alledaagse aangelegenheden van de werkmaatschappij en de dochtervennootschappen te fungeren. Hij had niet zonder medeweten van broer Z een opdracht mogen aannemen om ook over het conflict op bestuurs- en aandeelhoudersniveau te adviseren. Dat speelde immers op concernniveau en daar waren de beide broers alleen gezamenlijk bevoegd. Overigens was ook binnen de werkmaatschappij niet altijd langer een parallel belang omdat ook op dat niveau voortdurend onenigheid bestond tussen de broers over hetgeen nodig was om tot een gezond bestuur van de werkmaatschappij te komen. Maar primair had mr. X zich niet in het conflict op concernniveau moeten mengen. Bovendien had hij zijn bemoeienis niet verborgen mogen houden voor broer Z.

Waarin is het hof dan milder? Mr. X werd in zijn rol van advocaat van de werk­maatschap­pij wel langzaamaan in het conflict op concernniveau gezogen, aldus het hof. Het was een netelige situatie, een groot concern dat stuurloos dreigde te worden. Mr. X had het anders moeten doen, maar wat hij deed, gebeurde wel met de beste bedoelingen. Daarvan getuigde dat hij zelfs tot tweemaal toe advies van de deken had ingewonnen en ook had getracht met broer Z te overleggen over zijn rol. Tot slot had mr. X geen tuchtrechtelijk verleden. Het hof houdt de berisping daarom niet in stand en verlaagt de maatregel tot een waarschuwing.

Korting uurtarief onnodig

  • Hof van Discipline 15 maart 2024, nr. 230165, ECLI:​NL:​TAHVD:​2024:76.
  • Advocatenwet artikel 46 en 46g, Voda artikel 7.7.
  • Klacht over afspraak succesfee te laat, korting op normale uurtarief bij succesfee geen vereiste.

Mr. X neemt eind 2012 een opdracht aan om klager bij te staan in een geschil met de Belasting­dienst over IB-aanslagen over zestien opeenvolgende jaren. Er wordt een uurtarief (EUR 330) afgesproken en een succesfee, afhankelijk van de vermindering die op openstaande aanslagen kan worden behaald. In 2015 wordt een schikking getroffen over het merendeel van de jaren, met uitzondering van de eerste paar jaren in de reeks aanslagen. In april 2021 doet het gerechtshof uitspraak in de procedure over de jaren die niet geschikt waren. Een dag later stuurt mr. X een declaratie met zijn honorarium en een succesfee van EUR 100.000. Klager betwist succesfee verschuldigd te zijn. Mr. X houdt vol en dan dient klager in december 2022 een klacht in. Het verwijt luidt dat de succesfee-afspraak niet voldoet aan de eisen die de advocatuur daaraan stelt.

De raad gaat met klager mee: de afspraak voldoet niet aan de Voda, artikel 7.7. De raad vindt namelijk dat bij het geldig overeenkomen van een succesfee een korting op het gebruikelijke uurtarief een vanzelfsprekend vereiste is, en die korting was hier niet gegeven.

Het hof denkt er heel anders over. In de eerste plaats is klager te laat met zijn klacht. Hij wist in 2012 al van de succesfee-afspraak. Vanaf dat moment had hij drie jaar om daarover te klagen. Daar doet niet aan af dat klager pas in 2021 met de aanspraak op succesfee, en de omvang daarvan, werd geconfronteerd. Ook in 2012 was duidelijk wat de aanspraak kon gaan worden als de aanslagen verminderd zouden gaan worden, dus hij kon de gevolgen van de afspraak toen al overzien.

De uitsmijter van het hof gaat over de geoorloofde inhoud van de afspraak. Het is niet logisch of nodig om een korting te geven op het gebruikelijk uurtarief als een succesfee wordt afgesproken. Het gaat erom dat bij het afspreken van een succesfee in elk geval óók een uurtarief wordt afgesproken dat kostendekkend is en voorziet in een bescheiden honorarium. Dat dient ertoe de onafhankelijkheid van de advocaat ten aanzien van de zaak te waarborgen. Daarvoor is een korting op het gebruikelijke uurtarief geen vereiste.

Het hof houdt de door de raad gegeven waarschuwing daarom niet in stand en verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Geen kopie naar wederpartij

  • Hof van Discipline 26 april 2024, nr. 230156, ECLI:​NL:​TAHVD:​2024:121.
  • Advocatenwet artikel 46.
  • Geen afschrift verzoekschrift aan wederpartij levert geen tuchtrechtelijk verwijt op.

Mr. X legt na een toewijzend vonnis voor zijn cliënt executoriaal beslag op aandelen die de wederpartij houdt in een vennootschap en maakt aanspraak op verbeurde dwang­sommen en proceskosten. De rechter bepaalt dat de aandelen binnen een jaar verkocht moeten worden, met de mogelijkheid om verlenging te vragen van de termijn. Intussen vraagt de deurwaarder gegevens op die nodig zijn om de aandelen te kunnen verkopen, maar de wederpartij weigert die te verstrekken. De wederpartij gaat in hoger beroep, maar verliest ook die procedure. Hij start vervolgens een executiegeschil omdat hij meent dat hij nog managementfee tegoed heeft van de vennootschap die volgens hem in de verrekening van de dwangsommen en de executieopbrengst moet worden meegenomen. Dan bericht de deurwaarder hem dat geen verlenging voor het beslag op de aandelen was verzocht. Twee maanden later ontvangt de advocaat van de wederpartij een kopie van het verzoekschrift tot verlenging van het beslag van de griffie. De deurwaarder bevestigt echter een maand daarna aan de wederpartij dat het beslag is vervallen. Kort na die mededeling verkoopt de wederpartij de aandelen aan zijn dochter.

Wat er daarna precies gebeurt, vertellen de raad en het hof niet, maar feit is dat de wederpartij klachten indient tegen mr. X. Dat was overigens niet de eerste keer: enkele klachten worden al direct van de hand gewezen vanwege ne bis in idem. Maar de vraag rijst of het klachtwaardig is dat mr. X het verzoekschrift tot verlenging van het executoriaal beslag niet aan de wederpartij had gestuurd. Raad en hof zeggen beide: dat was niet behoorlijk jegens de wederpartij. Maar er vloeit geen bloed uit. De advocaat van de wederpartij/klager had het verzoekschrift immers toch ontvangen, nog vóórdat weder­partij de aandelen aan zijn dochter verkocht. Hij was dus op tijd op de hoogte en had van het verwijt dat hij mr. X maakte geen nadeel ondervonden. Er is daarom geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijt. Een tweede klacht, die erover gaat dat mr. X in zijn verzoek­schrift tot verlenging had gezegd dat de wederpartij niet meewerkte aan de executie, strandt eveneens. De wederpartij had immers, tot tweemaal toe, een vraag om stukken gekregen van de deurwaarder, maar zelf niets gedaan. Mr. X had dus mogen opnemen dat de wederpartij niet meewerkte.

Het hof bekrachtigt de ongegrondverklaring van de raad.