van de nova

uitspraken

Van de tuchtrechter

Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Tjitske Cieremans, Maurice Mooibroek en Robert Sanders.

Hoedanigheid van optreden (1)

  • Hof van Discipline 8 januari 2024, nr. 220218, ECLI:​NL:​TAHVD:​2024:2.
  • Artikel 46 Advocatenwet, gedragsregel 9.
  • Geen onduidelijkheid laten bestaan over hoedanigheid bij optreden.

Mr. X komt in hoger beroep van een gegrond verklaard klacht­onderdeel waarvoor geen maatregel werd opgelegd. Zij wenst in het geheel geen gegrondverklaring en ook de proces­kosten­veroordeling moet van tafel. Het hof geeft haar gelijk.

Mr. X en klager werken bij dezelfde organisatie. Mr. X is advocaat in loondienst. Klager is verzekerings­arts. Klager was er op enig moment achter gekomen dat een (andere) collega van hem een artikel had gepubliceerd in een vakblad en daarbij zijn naam, die van klager dus, had gebruikt als medeauteur. Klager was het met de inhoud van het artikel niet eens en dus ook niet met vermelding van zijn naam eronder. Klager nam daarom contact op met de uitgever van het vakblad, met de leiding­gevende van de collega/auteur en met zijn rechts­bijstands­verzekering. Hij stelde zijn collega/auteur kennelijk een termijn om te reageren op zijn bezwaren.

Intussen had de organisatie ook aan mr. X gevraagd contact op te nemen met de uitgever met het verzoek het artikel te verwijderen of aan te passen. Dat doet zij ook. De leidinggevende van de collega/auteur weet dat kennelijk en verwijst klager naar mr. X voor verdere ‘communicatie’ richting de collega/auteur. Er wordt intussen ook gesproken van een datalek. Klager reageert dan met de opmerking dat hij nog geen beroep doet op mr. X omdat die meer voor de organisatie optreedt, terwijl de kwestie van zijn naams­vermelding in het civiele domein tussen hem en zijn collega/auteur ligt. Mr. X staat in de cc. Zij bevestigt de e‑mail van klager en zegt: ‘Ik handel met name voor het [U],’ dat is de organisatie, en adviseert klager een eigen advocaat in te schakelen.

Dan volgt correspondentie met de uitgever en vervolgens meldt klager aan mr. X dat zijn rechtsbijstandsverzekeraar meent dat het een kwestie van intellectueel eigendom is, welk rechtsgebied niet is meeverzekerd op de polis van klager. Hij doet daarom graag een beroep op mr. X.

Mr. X meldt op haar beurt dat zij alleen kan optreden voor de organisatie, en klager en zij misschien wel tegenover elkaar komen te staan als blijkt dat sprake is van een juridisch geschil dat zijn grondslag vindt in het handelen van de collega/auteur als werknemer van de organisatie. Ze verwijst klager opnieuw naar een externe jurist/advocaat.

Klager bereikt met een eigen jurist een oplossing met de uitgever en stelt de collega/auteur aansprakelijk. Dan verschijnt mr. X weer ten tonele, als advocaat van de organisatie die de collega/auteur vrijwaart voor de aanspraak van klager. Zij vraagt om overleg over een oplossing. Dat overleg komt er, maar krijgt een heel andere wending als klager aangeeft zijn arbeidsovereenkomst bij de organisatie te willen beëindigen en schade­vergoeding te willen ontvangen bestaande uit doorbetaling loon tot aan pensioen­datum. Mr. X bevestigt deze wijziging van onderwerp aan de jurist van klager en vermeldt daarbij dat vanuit meerdere organen binnen de organisatie tevergeefs geprobeerd is het contact met klager tot stand te brengen om de situatie rondom de publicatie te bespreken.

Uiteindelijk leidt dit tot een klacht tegen mr. X. Vijf van de zes klachtonderdelen worden ongegrond verklaard door de raad. Van het enig gegronde onderdeel komt mr. X in hoger beroep. Haar wordt verweten onduidelijkheid te hebben laten bestaan jegens klager over de hoedanigheid waarin zij optrad. De raad vond in het gebruik van ‘met name’ in het hiervoor geciteerde gedeelte van de e‑mail van mr. X aan klager een grond om aan te nemen dat bij klager de gedachte kon ontstaan dat mr. X óók klager als advocaat zou bijstaan.

Mr. X verwijst die redenering naar de prullenbak en het hof is dat met haar eens. Vaststond dat de eigen organisatie van mr. X haar bijstand had ingeroepen. In die hoedanigheid had zij zich ook tot de uitgever gewend. Klager had nota bene bevestigd dat hij begreep dat zij voor de organisatie optrad en zijn probleem de civiele kwestie tussen hemzelf en zijn collega/auteur betrof. Tot slot zou klager zelf ook tijdens de mondelinge behandeling bij de raad hebben bevestigd dat hij geen moment had gedacht dat mr. X zijn advocaat was.

Het hof geeft mr. X dus gelijk. De e‑mail met ‘met name’ stond niet op zichzelf. Alle andere gedragingen en uitingen over en weer hebben samengenomen geen onduidelijkheid laten bestaan over de hoedanigheid van het optreden van mr. X. Daarmee wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard en wordt ook de proces­kosten­veroordeling vernietigd.

Hoedanigheid van optreden (2)

  • Hof van Discipline 12 januari 2024, nr. 230026, ECLI:​NL:​TAHVD:​2024:10.
  • Artikel 46 Advocatenwet, gedragsregel 9.
  • Onduidelijkheid laten bestaan over de rol bij optreden.

Mr. X is naast advocaat ook handelaar in onroerend goed. Die rollen heeft hij in de onderhavige zaak vermengd. Dat zit als volgt.

Mr. X staat een aannemer bij die een appartement heeft verbouwd waar volgens de aannemer nogal wat meerwerk in zat. De eigenaresse, klaagster, is het niet met het idee van meerwerk eens en schort haar betalingsverplichting op. Daarop laat mr. X namens de aannemer weten dat volgens bestek, zonder meerwerk dus, zal worden afgebouwd en klaagster weer moet gaan betalen. Er vindt ook een gesprek plaats op het kantoor van mr. X waarbij de aannemer en klaagster aanwezig zijn en waarin wordt afgesproken dat klaagster een voorstel zal krijgen. Niet veel later belt mr. X klaagster op. Hij wil nog wat bespreken en vraagt of hij langs mag komen: hij is toch in de buurt. Dat mag en tijdens het bezoek laat mr. X weten dat hij zakelijk in vastgoed handelt en belangstelling heeft om het pand van klaagster samen met zijn broer te kopen. Er vindt een tweede bezoek plaats waarbij klaagster mr. X heeft rondgeleid in het pand. Daarna meldt zich een derde die het pand wil inspecteren om aan mr. X een waardebepaling te kunnen afgeven.

Enige tijd later meldt klaagster zich weer per e‑mail bij mr. X. Zij vraagt of de aannemer al een oplossing heeft bedacht voor de problemen. Ook vraagt ze of mr. X naar aanleiding van het bezoek van de technisch bouwkundig inspecteur die het pand had gekeurd en naar eigen zeggen geen gebreken had gezien, nog belangstelling heeft voor het pand.

Mr. X reageert diezelfde dag bevestigend, met in de aanhef van zijn bericht: ‘Interesse aankoop pand,’ en vraagt of hij die week langs mag komen. Dat mag en tijdens dat bezoek doet mr. X een bod dat klaagster kennelijk veel te laag vindt. Zij bevestigt dat diezelfde dag nog per e‑mail aan mr. X. Mr. X zegt dan dat het pand als belegging moet renderen en dat hij er nog op terugkomt.

Dan factureert de aannemer het restant van de aanneemsom en weigert klaagster te betalen. Mr. X laat klaagster weten het dossier van de aannemer over te dragen aan een kantoorgenoot. Klaagster reageert verbolgen en zegt dat hij zich niet als betamelijk advocaat heeft gedragen. Daarop komt mr. X weer langs. Hij neemt twee ijsjes mee. Een paar dagen later e‑mailt klaagster aan mr. X over een haar toegezonden opdracht­bevestiging. En kort daarna meldt mr. X de aannemer dat hij een ultieme poging heeft ondernomen om de zaak vlot te trekken, dat dat niet is gelukt, en dat hij adviseert om het pand op te leveren en klaagster te dagvaarden voor de aanneemsom. Anderhalve maand later vraagt klaagster aan de opvolgend advocaat naar de stand van zaken over de oplossing die de aannemer voor de problemen zou bieden. Daarna wordt klaagster gedagvaard en uiteindelijk veroordeeld tot betaling van de laatste termijn van de aanneemsom.

Klaagster dient een klacht in tegen mr. X. Zij verwijt hem zich onder valse voorwendselen toegang te hebben verschaft tot haar woning met schending van haar privacy tot gevolg, geen oog te hebben gehad voor klaagsters belang als wederpartij, maar alleen voor eigen gewin en nimmer een schikkingsvoorstel te hebben gedaan namens de aannemer maar klaagster aan het lijntje te hebben gehouden.

De raad valt over de gedragingen van het tweede verwijt. Mr. X heeft vanuit zijn kantoor e‑mailcontact met klaagster onderhouden over zijn kennelijke voornemen het pand van klaagster te kopen, terwijl hij ook als advocaat voor de aannemer optrad. Die zaken zijn door elkaar gaan lopen. Voor klaagster was niet meer duidelijk of en wanneer zij met welke rol van mr. X te maken had: met die van advocaat voor de aannemer of met die van privéhoedanigheid van belangstellende koper. Dat leidt tot een berisping. De andere klachtonderdelen worden afgewezen.

Het hof ziet evenmin aanleiding om de klacht over ongewenst bezoek te honoreren. Maar de hoedanigheid van mr. X is wel een probleem en ook dat hij klaagster veel te lang in het ongewisse heeft gelaten, zowel ten aanzien van het geschil met de aannemer als de mogelijke aankoop van het pand. Ondanks de toezegging een voorstel te zullen doen namens de aannemer is daarvan niet gebleken, althans is niets op schrift gezet zodat daarover onduidelijkheid is blijven bestaan voor klaagster. Maar ook op het bod op het pand is mr. X nooit teruggekomen, terwijl hij dat had toegezegd. Dat mr. X daarna niet meer bij de procedure van de aannemer tegen klaagster betrokken is geweest, is in feite te laat. Mr. X had direct ófwel een andere advocaat voor de aannemer moeten aanwijzen ófwel een ander moeten aanwijzen om namens hem de onderhandelingen over de aankoop van het pand te doen. Het hof houdt de berisping in stand.