vak & mens interview

‘De persoonlijke touch maakt het verschil’

OM-baas Rinus Otte breekt in zijn jongste boek een lans voor revitalisering van het strafrecht. ‘We hebben een goed verhaal nodig, in een begrijpelijke taal en met een moraal.’

Rinus Otte

Eerst maar even een disclaimer: hoewel de 63-jarige Rinus Otte voorzitter is van het college van procureurs-generaal van het OM heeft hij het boek op persoonlijke titel geschreven. Als voormalig hoogleraar en strafrechter, niet primair als OM’er. Met nog enkele werkende jaren te gaan, voelde hij de behoefte om het strafrecht zoals zich dat in de afgelopen vijftig jaar heeft ontwikkeld, tegen het licht te houden. Dat resulteerde in ‘De troost van gebrekkig strafrecht’, uitgegeven bij Prometheus.

Ik kreeg al bladerend de indruk dat u enigszins melancholiek terugverlangt naar vervlogen tijden, klopt dat?

‘Nee absoluut niet, je kunt niet terug naar vroeger en dat moet je ook niet willen. Ik pleit voor herwaardering van het klassieke strafrecht, dat is iets anders. Het huidige strafrechtbestel kennen we nu zo’n tweehonderd jaar. Het is een ultimum remedium, het komt pas aan het eind om de hoek kijken, als het in de samenleving is misgegaan. Als je wilt dat samenleving en recht bij elkaar komen, moeten de burgers zich de strafrechtelijke normen eigen maken. Strafrechters kunnen niet alle problemen oplossen.’

In uw boek propageert u een bescheidener en afstandelijker strafrecht, met minder hoge verwachtingen.

‘Ik pleit voor een gematigd strafrecht met gematigde verwachtingen van wat het strafrecht en de overheid kunnen bereiken. In de loop der tijd zijn veiligheid en recht door elkaar heen gaan lopen. Dat heb je gezien bij het ministerie, dat VEILIGHEID zelfs enige tijd vooraan in de naamgeving had staan, maar ook bij de Utrechtse tramschutter. Het niet-magistratelijke deel van de samenleving eist dat een misdrijf wordt voorkomen. Maar het is niet primair aan het strafrecht om dat te doen. Dat dient een stapje naar achteren te worden geplaatst. Als je dat niet doet, wek je enorme verwachtingen die je vervolgens niet kunt waarmaken. Strafrecht kan geen misstanden oplossen.’

U vindt dat de verhouding tussen veiligheid en recht uit balans is geraakt?

‘Ik vraag me af of de magistratuur zich soms niet te veel laat leiden door veiligheidsdenken, waar het vooral zou moeten gaan om rechtmatigheid. De zogeheten moderne richting in het strafrecht is meer gericht op gedragsverandering van een verdachte, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden. Daar heb ik wat moeite mee als die grondhouding leidt tot een disproportionele verhouding tussen de ernst van het feit en de uiteindelijke strafvordering of strafoplegging. De vlucht die gedragsinterventies hebben genomen, kan onrechtmatig en disproportioneel uitpakken ten opzichte van het strafbaar feit.’

Heeft u daar voorbeelden van?

‘Als je verschoond wilt blijven van het gedrag van een potloodventer, kun je een libidoremmend middel geven. Dan weet je als samenleving zeker dat je dat vervelende gedrag minder vaak ziet. Maar het is op grond van het EVRM onrechtmatig en disproportioneel, omdat je niet mag ingrijpen in iemands lichamelijke integriteit. Het recht begrenst hier de veiligheidswensen.

Of stel dat iemand een bushokje heeft vernield, uit frustratie. Daar staat pakweg 300 euro voor bij de politierechter. Het OM kon tot voor kort besluiten tot voorwaardelijke sepot, op voorwaarde dat de verdachte zich laat begeleiden, met allerlei andere voorwaarden, gerelateerd aan verslavingszorg of schuldsanering. Dat kan recidive voorkomen. Dan doet zich wel de vraag voor of dat intensieve begeleidingstraject nog wel in verhouding staat tot de luttele geldboete. Dat is disproportioneel. Het OM kan lichte vergrijpen licht bestraffen. Op het moment dat sprake is van gedragsinterventies, dan moet de officier dagvaarden en de rechter laten beslissen. Als je veiligheid en recht gaat vermengen, dan is de vraag of de begrenzingen die recht in zichzelf meedraagt wel goed geborgd zijn.’

Waarom kunnen we troost putten uit een gebrekkig strafrecht?

‘Het strafrecht zal altijd gebrekkig blijven. Iedereen is altijd wel ergens teleurgesteld over, of het nu om een slachtoffer, een verdachte of de overheid zelf gaat. Van de ongeveer 880.000 aangiftes per jaar leiden er maar tachtigduizend tot een vonnis. Niet alle onveiligheid, onrecht en ongeluk kunnen worden opgelost, maar we doen er in ieder geval wel een poging toe. In die dagelijks terugkerende poging ligt voor de justitiewerkers troost verscholen. We doen ons best en dat is het dan.’

Niettemin vindt u dat het beter kan.

‘We hebben als samenleving in deze nieuwe tijd een moraal nodig, verpakt in een goed en vernieuwd verhaal. Er zijn zoveel frustraties over de werking van het strafrecht. We moeten een verhaal vinden dat beter overtuigt dan nu het geval is. Slagen we daar niet in, dan snappen de burgers de werking van het strafrecht niet, wekken we te veel verwachtingen en komt Justitie er uiteindelijk steeds bekaaid af omdat het lijkt alsof ze faalt.’

Hoe luidt dat verhaal?

‘De burger verwacht te veel van de overheid, maar rekent zichzelf te weinig verant­woordelijk­heid toe. Sinds WO II zijn er in het verkeer meer dan honderdduizend slachtoffers gevallen. Dat is meer dan tijdens de oorlogsjaren. De oorzaak ligt in het ontbreken van moraal. Al heel lang beschouwen we overtreding van verkeersregels als een bagatel. De doorsneeburger die wordt aangehouden door de politie omdat hij te hard rijdt, roept of denkt al snel: “Ga boeven vangen”. Totdat er iemand wordt doodgereden, dan wordt geroepen om de hoogste straf. Op ons allemaal rust de dure plicht om duidelijk te maken dat al die zogenaamde flutregels die we hebben uiteindelijk zijn bedoeld om ons hoogste goed, namelijk het leven, te beschermen. Daar doen we helemaal niets meer aan, in ieder geval veel te weinig. Vroeger zag je nog weleens een Postbus 51-spotje langskomen, maar dat is al lang niet meer het geval.’

U werpt ook de retorische vraag op of de magistratuur zich een ander taalgebruik moet eigen maken, dat dichter bij de burger ligt.

‘Als we dat niet doen, lopen we het risico dat we de burger niet meer bereiken. Je zult een taal moeten gebruiken die de weg vindt naar het hart van de burger. Als een slachtoffer van een inbraak pas na lange tijd een standaardbrief krijgt, dan moet je niet verbaasd zijn dat die persoon ontzettend kwaad wordt. Dat zou ik ook zijn.

Het zit ’m in de wijze waarop we in het algemeen communiceren. We zouden met meer compassie en overtuigingskracht ons verhaal moeten vertellen aan mensen die in contact komen met het strafrecht. De persoonlijke touch maakt echt het verschil. Als een rechter in de zittingszaal vanaf zijn “troon” heel formalistisch doet, bereikt hij niemand. Te los is ook niet goed, dat wekt de indruk dat je in een huishouden van Jan Steen terecht bent gekomen. Het is in deze tijd, waarin zoveel vertrouwen in de overheid is geërodeerd, noodzakelijk een taal te bezigen die mensen begrijpen. Dat iemand snapt waarop een beslissing is gebaseerd, ook al heeft hij niet zijn zin gekregen.’