van de nova
uitspraken
Van de tuchtrechter
Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Tjitske Cieremans, Maurice Mooibroek en Robert Sanders.
Vrijgeven medische rapportage
- Hof van Discipline 12 januari 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:11.
- Artikel 10a lid 1 sub e Advocatenwet, gedragsregel 16.
- Geen schriftelijke bevestiging van en toelichting over gevolgen van vrijgeven medische rapportage aan verzekeraar.
Mr. X staat klager bij in verband met een ongeval. Klager stelt veel klachten en beperkingen te hebben overgehouden aan het ongeval, terwijl dat door de verzekeraar wordt betwist. Er is een onafhankelijke medische expertise gestart, die heeft geleid tot een conceptrapport. Naar aanleiding van dit conceptrapport schreef mr. X aan klager dat hij zeker aanraadde niet gebruik te maken van het blokkeringsrecht. Verder bevinden zich telefoonnotities in het dossier, waaruit volgt dat klager heeft ingestemd het rapport niet te blokkeren. Mr. X heeft het rapport vervolgens naar de verzekeraar gestuurd, hetgeen hij niet schriftelijk aan klager heeft bevestigd.
De raad verklaart klachten van klager tegen mr. X gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. Klager stelt hiertegen verzet in, hetgeen deels gegrond wordt verklaard. Na herbeoordeling heeft de raad de klacht van klager gedeeltelijk gegrond verklaard en mr. X gewaarschuwd. Volgens de raad heeft mr. X verzuimd om schriftelijk aan klager te bevestigen dat hij het rapport aan de verzekeraar heeft vrijgegeven en om (nog eens) uiteen te zetten wat het gevolg zou (kunnen) zijn. Hierdoor heeft bij klager het misverstand kunnen ontstaan dat hij nog gebruik kon maken van zijn correctierecht.
In beroep bekrachtigt het hof de beslissing van de raad, onder verbetering van gronden. Het hof overweegt dat klager niet (geheel) helder op het netvlies heeft gehad wat de gevolgen waren van het vrijgeven van het rapport en welk traject daarna moest worden doorlopen. Dit had mr. X volgens het hof duidelijker aan klager kunnen en moeten uitleggen. Bij gebreke van een schriftelijke bevestiging kan niet worden nagegaan wat partijen precies met elkaar hebben besproken. Dat mr. X aan klager na vrijgave van het rapport de benodigde nazorg heeft geboden, door onder meer met klager af te stemmen dat het rapport een concept was naar aanleiding waarvan het nog mogelijk was opmerkingen te maken en verzoeken te doen, is daarmee volgens het hof eveneens onvoldoende gebleken. Mr. X stelt wel dat hij steeds mondeling met klager contact heeft gehad en een en ander aan klager heeft uitgelegd, maar desondanks zijn verschillende misverstanden tussen partijen gerezen, met name over de vraag of door of namens klager nog bij de verzekeraar op de zaak teruggekomen kon worden. Mr. X had deze zaken niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk aan klager uiteen moeten zetten en bevestigen.
Waarschuwing.
Dreigen met aangifte zonder grondslag
- Hof van Discipline 1 december 2023, nr. 220236 en 230272, ECLI:NL:TAHVD:2023:218.
- Artikel 46 Advocatenwet.
- Advocaat kondigt aan aangifte te zullen gaan doen van strafbare feiten, maar doet dat niet. Afschrikking buiten proporties en onbetamelijk.
De kwestie waarbij mr. X betrokken was, ging over de koop, verkoop en ontruiming van een appartement. Mr. X stond de koper bij, als strafrechtadvocaat, zoals zij had gemeld aan de wederpartij. Verkopers hadden klager als juridisch adviseur in de arm genomen. Kennelijk had klager namens verkopers aangekondigd dat koper een tuchtklacht van verkopers tegemoet kon zien wanneer hij naar de (civiele) rechter zou stappen over de kwestie die koper en verkopers verdeeld hield.
Die aankondiging was aanleiding voor mr. X om te reageren. Zij liet weten dat de kwestie met de dreiging om een tuchtklacht in te dienen een strafrechtelijke dimensie had gekregen. Om precies te zijn betrof het smaad/smaadschrift, aldus mr. X. Dat was een variant van afdreiging in de zin van artikel 318 Sr. Immers, de dreiging van een tuchtklacht was door verkopers geuit om zelf financieel voordeel te behalen bij het feit dat koper zijn rechten niet veilig zou stellen (bij de civiele rechter). En klager zou daaraan dan medeplichtig zijn. Mr. X kondigde aan aangifte te zullen doen bij de politie en bij de hoofdofficier van justitie, tegen klager én zijn cliënten, verkopers dus.
Klager liet daarop weten zelf een advocaat in de arm te zullen nemen en een tuchtklacht te zullen gaan indienen tegen mr. X en haar cliënt. Deze advocaat meldde zich bij mr. X met het verzoek de correspondentie voortaan aan hem te richten. Hij vroeg ook waarom mr. X een tuchtklacht op één lijn stelde met een smaadschrift.
Daarna werd het stil aan de zijde van mr. X. Herhaalde verzoeken om de stand van zaken mede te delen aan de advocaat van klager werden niet beantwoord, ook niet toen de advocaat van klager liet weten dat niet aanvaardbaar te vinden.
Het resulteert in twee klachten tegen mr. X: dreigen met aangifte terwijl zij wist dat daarvoor geen juridische grondslag bestond en het niet-beantwoorden van verzoeken om de stand van zaken inzake de aangifte mede te delen.
Zowel de raad als het hof verklaarde beide klachten gegrond. Mr. X betoogde dat de aankondiging van de aangifte als stopbrief moest worden gezien. Daar waren de beide instanties het niet mee eens. De brief bevatte een zware beschuldiging van een strafbaar feit, van een misdrijf, en zette de verhoudingen meteen op scherp, aldus de raad. Het hof achtte de inhoud en de toonzetting dreigend van aard. Een stopbrief was het niet omdat de ontvanger geen ruimte meer werd gelaten om de aangifte af te wenden: die werd onvoorwaardelijk aangekondigd. Het hof verweet mr. X daarbij dat zij tóch geen aangifte had gedaan, en kennelijk ook onvoldoende onderzoek had gedaan of de feiten de haar kwalificaties wel konden dragen. Als de inhoud bedoeld was geweest om klager schrik aan te jagen om deze vervolgens te laten afzien van de tuchtklacht, was die inhoud buiten proporties, en oneigenlijk bovendien. Daarmee werden de belangen van klager, als wederpartij, onevenredig geschaad. En zo werd dus het optreden van mr. X aan het criterium van optreden als advocaat van een wederpartij getoetst en onbetamelijk bevonden.
Ook het feit dat mr. X niet meer reageerde nadat herhaaldelijk navraag was gedaan over de aangekondigde aangifte was onbetamelijk. Zij liet klager daarmee doelbewust in het ongewisse. Het feit dat klager zijn vader, die kennelijk advocaat was, daarvoor had ingeschakeld, deed daar niet aan af. Het bleef onbehoorlijk.
Het hof verzuchtte nog dat mr. X geen inzicht in eigen handelen had getoond. Waar mr. X er bij de raad nog met een waarschuwing vanaf kwam, legde het hof een berisping op.
Integer handelen tegenover de deken
- Hof van Discipline 18 december 2023, nr. 230097D, ECLI:NL:TAHVD:2023:250.
- Artikel 7.4 lid 2 Voda; artikel 45a Advocatenwet.
- Advocaat houdt deken anderhalf jaar aan het lijntje over het lanceren van haar kantoorwebsite.
Na een kantoorbezoek door de raad van de orde is met mr. X afgesproken dat zij een website zal lanceren. In de loop van het jaar wordt mr. X er meermaals op gewezen dat zij nog steeds niet voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 7.4 lid 2 Voda, waarin is aangegeven dat een advocaat bepaalde informatie openbaar en publiekelijk toegankelijk bekend moet maken.
Er vindt een gesprek plaats met de deken en aan mr. X wordt nogmaals gelegenheid geboden om aan haar verplichtingen te voldoen. Als na een laatste termijn mr. X nog steeds niet beschikt over een kantoorwebsite dient de deken een dekenbezwaar in. De Raad van Discipline legt aan mr. X een schorsing op van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk. Daarbij stelt de raad als bijzondere voorwaarde dat mr. X uiterlijk binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de beslissing de deken laat zien dat zij voldoet aan haar verplichtingen ex artikel 7.4 lid 2 Voda.
Mr. X gaat in hoger beroep tegen de opgelegde maatregel. Het Hof van Discipline overweegt dat artikel 7.4 Voda de functie heeft om de (potentiële) cliënten van een advocaat en eventuele wederpartijen te informeren over de praktijk van de advocaat. Uit de toelichting volgt dat de advocaat aan de in dit artikel genoemde verplichting invulling kan geven door op zijn website de voorgeschreven informatie te verstrekken, waarbij de openbaarmaking bij voorkeur plaatsvindt op de website van het advocatenkantoor en dat de verplichting bedoeld is om de cliënt en de potentiële cliënt in staat te stellen een afweging te maken bij de keuze van advocaat.
Omdat mr. X sinds kort over een website beschikt die de in artikel 7.4 lid 2 Voda genoemde informatie openbaar en publiekelijk bekendmaakt, kan niet langer worden geoordeeld dat zij niet voldoet aan haar verplichtingen op dat punt. Dit neemt volgens het hof echter niet weg dat mr. X lange tijd niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, ondanks diverse aanmaningen door de deken en dat zij pas is overgegaan tot het publiceren van de genoemde informatie op een website na de uitspraak van de raad en de aanzegging van een last onder dwangsom door de deken. Dat valt mr. X tuchtrechtelijk aan te rekenen.
De stelling van mr. X dat zij ook zonder website aan haar informatieplicht voldeed omdat haar clientèle op de hoogte was van de relevante informatie, slaagt niet volgens het hof. Artikel 7.4 lid 2 Voda vereist dat de informatie openbaar en publiekelijk toegankelijk bekend moet worden gemaakt. Hiervoor is onvoldoende dat eventuele vaste cliënten, via via-cliënten en cliënten afkomstig van het juridisch loket, dan wel de Raad voor Rechtsbijstand, op de hoogte zouden zijn van de juiste informatie. Ook de stelling van mr. X dat niemand schade heeft geleden door haar schending van dit voorschrift faalt. Als advocaat is zij onderdeel van een geprivilegieerde beroepsgroep die moet voldoen aan de voor die beroepsgroep geldende wet- en regelgeving, waaronder de voorschriften uit de Voda, aldus het hof. Wanneer de deken – de toezichthouder van die beroepsgroep – haar op nalaten in dit verband aanspreekt, dient mr. X dat serieus te nemen en zijn aanwijzingen op te volgen. De plicht integer te handelen en zich te onthouden van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, geldt eveneens tegenover de deken.
Het hof rekent het mr. X in het bijzonder zwaar aan dat zij de deken ruim anderhalf jaar aan het lijntje heeft gehouden en er daardoor blijk van heeft gegeven zijn toezichthoudende positie binnen de beroepsgroep niet serieus te nemen. De schorsing wordt dan ook gehandhaafd, maar omdat haar website inmiddels in de lucht is, vernietigt het hof de beslissing van de raad op (uitsluitend) het punt van de bijzondere voorwaarde.