juridisch kronieken
Kroniek
Burgerlijk procesrecht 2023
Deze kroniek beoogt in een notendop een overzicht te geven van de ‘highlights’ op het gebied van het burgerlijk procesrecht in 2023. Bijzondere aspecten van het procederen in cassatie zijn buiten beschouwing gelaten.
Algemene beginselen
Informatieverstrekking door de gerechten (openbaarheid van rechtspraak)
De Hoge Raad laat er in zijn arrest van 21 april 2023 (ECLI:
Volgens de Hoge Raad schiet ook de huidige praktijk voor wat betreft de beschikbaarheid van informatie over het verloop van aanhangige zaken tekort. Zo is zelfs voor advocaten het roljournaalnoot 2 maar beperkt doorzoekbaar. Deze kunnen daarin hun eigen zaken en die van kantoorgenoten volgen, maar andere zaken zijn alleen met een zaaknummer te vinden. Wel kunnen advocaten in het roljournaal op partijnaam zoeken, maar dan worden slechts de zaken getoond die op de rol staan in de voorafgaande vier roldata dan wel de toekomstige twee roldata. Dat moet anders, aldus de Hoge Raad. Hij geeft ook hier ‘huiswerk’. Het ligt volgens de Hoge Raad op de weg van de gerechten om op dit punt een (landelijk uniforme) regeling te treffen, bijvoorbeeld in de vorm van een procesreglement. Daarin kan ook een regeling worden opgenomen over het faciliteren van het observeren van zaken door advocaten ten behoeve van cliënten die (nog) geen partij in de zaak zijn. Dat geldt ook voor de wijze waarop advocaten en andere betrokkenen navraag kunnen doen of een procedure tussen bepaalde partijen aanhangig is.
Ten slotte overweegt de Hoge Raad dat op de voet van artikel 29 lid 2 Rv aan eenieder een afschrift van uitspraken moet worden verstrekt, maar als een uitspraak op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, dan volstaat de verstrekking van een ECLI-nummer. De Hoge Raad wijst er nog op dat – in verband met wetenschappelijk onderzoek of een commerciële publicatie – ook kan worden verzocht om de verstrekking van grote(re) aantallen uitspraken die in een bepaalde periode of in een bepaalde categorie zaken zijn gedaan.noot 3
Bij dit alles geldt natuurlijk wel dat zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, aanleiding kunnen zijn om bepaalde informatie niet of beperkt te verstrekken.
Recht op een mondelinge behandeling
In de memorie van toelichting bij de Spoedwet KEInoot 4 is er al vanuit gegaan dat de rechter – gelet op de strenge jurisprudentie van de Hoge Raad ten aanzien van het vóór 1 oktober 2019 bestaande recht op pleidooi – een verzoek om een mondelinge behandeling niet zonder meer naast zich kan neerleggen.noot 5 In lijn daarmee krijgt het hof dat een verzoek om een mondelinge behandeling zonder motivering had afgewezen, terwijl nog niet eerder een mondelinge behandeling had plaatsgevonden (artikel 87 lid 8 Rv) van de Hoge Raad in zijn arrest van 24 maart 2023 (ECLI:
Rechterswisseling (onmiddellijkheidsbeginsel)
Voldoende moet zijn gewaarborgd dat hetgeen ter zitting is voorgevallen, wordt meegewogen bij de uitspraak van de rechter. Vanuit die gedachte heeft de Hoge Raad in 2014 als uitgangspunt gegeven dat de rechter ten overstaan van wie een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ook de rechter moet zijn die de uitspraak wijst.noot 6 HR 2 juni 2023 (ECLI:
Arbitrage en bindend advies
Omvang toets in de vernietigingsprocedure
Ook in 2023 blijft de omvang van de toetsing van de rechter in een vernietigingsprocedure van een arbitraal vonnis op grond van artikel 1065 Rv een hot topic. In de zaak die leidde tot HR 17 maart 2023 (ECLI:
Vernietiging onbevoegdheidsoordeel
Op grond van artikel 1065 lid 1 sub a Rv kan de rechter een arbitraal vonnis vernietigen vanwege het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage. De omgekeerde situatie, vernietiging van een arbitraal onbevoegdheidsoordeel is niet mogelijk, zo oordeelde de Hoge Raad in zijn arrest van 21 april 2023 (ECLI:
Schorsing tenuitvoerlegging
In de zaak die aanleiding gaf tot HR 2 juni 2023 (ECLI:
De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat een schorsingsverzoek als bedoeld in artikel 1066 lid 2 Rv kan worden ingesteld door middel van een incidentele vordering in de dagvaardingsprocedure op de voet van artikel 1064a Rv en casseert. Volgens de Hoge Raad biedt de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten voor de gedachte dat de wetgever met de term ‘verzoek’ in artikel 1066 lid 2 Rv heeft beoogd om voor de in dat artikel bedoelde schorsing van de tenuitvoerlegging uitsluitend de verzoekschriftprocedureaan te wijzen. De Hoge Raad oordeelt ook dat indien de tenuitvoerlegging reeds is gestaakt omdat deze is voltooid, er geen belang bestaat bij toewijzing van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging. Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat het hof een ontoelaatbare verrassingsbeslissing heeft gegeven nu zij eisers niet in de gelegenheid heeft gesteld zich over de incidentele vordering uit te laten.
Bindend advies
Ook het bindend advies werd onder de aandacht van de Hoge Raad gebracht. In zijn arrest van 2 juni 2023 (ECLI:
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat een bindend adviseur bij de uitvoering van de opdracht zich onafhankelijk moet opstellen, rekening heeft te houden met de belangen van alle opdrachtgevers en, in beginsel, hoor en wederhoor moeten toepassen. Past de bindend adviseur deze procedurele beginselen niet toe, dan kan dit leiden tot vernietiging van het bindend advies. Het moet daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn een partij in de gegeven omstandigheden te houden aan het bindend advies. Daarbij is volgens de Hoge Raad een relevante omstandigheid of een van de opdrachtgevers/partijen door een procedurefout nadeel is toegebracht.
Erkenning en tenuitvoerlegging
De Nederlandse rechter kan een partij niet verbieden een onherroepelijk arbitraal vonnis elders in de wereld ten uitvoer te leggen, zo bepaalde de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam in zijn vonnissen van 6 maart 2023 (ECLI:
Beslag
Beslagsyllabus
Ook dit Kroniekjaar kreeg de syllabus in augustus weer haar jaarlijkse ‘onderhoudsbeurt’.noot 8 De wijzigingen zijn dit keer overwegend technisch van aard. Verder is verduidelijkt dat als een vordering in kort geding als eis in hoofdzaak (artikel 700 lid 3 Rv) heeft te geldennoot 9 en deze wordt afgewezen, het beslag vervalt zodra de appeltermijn ongebruikt is verstreken. Buiten kijf staat nu dat dit niet het geval is als tijdig een bodemzaak aanhangig is gemaakt.
Europees bankbeslag
De Europese verordening (EAPO-Vo) maakt het – onder bepaalde voorwaarden – mogelijk binnen Europa grensoverschrijdend conservatoir derdenbeslag onder banken te leggen.noot 10 Kan een dergelijk beslagverzoek ook worden gegrond op een rechterlijke beslissing waarbij dwangsommen zijn opgelegd maar het bedrag van de verschuldigde dwangsommen nog niet is vastgesteld? HvJ EU 20 april 2023 (ECLI:EU:C:2023:299) leert dat verzoeker de verlofrechter er dan wel – met bewijsstukken – van zal moeten overtuigen dat zijn vordering ter zake tegen de schuldenaar waarschijnlijk gegrond wordt verklaard.noot 11
Vzngr. Rb. Amsterdam 25 augustus 2023 (ECLI:
Onttrekking aan beslag
Artikel 198 lid 1 Wetboek van Strafrecht maakt het (laten) onttrekken van vermogensbestanddelen aan beslag strafbaar. In de Yukos-zaak die leidde tot HR 10 november 2023 (ECLI:
Opheffing beslag
Op grond van artikel 223 Rv kan iedere partij vorderen dat de rechter tijdens een aanhangige procedure een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. In de lagere rechtspraak wordt wisselend geoordeeld over de vraag of bij wijze van een dergelijke provisionele vordering ook een conservatoir beslag kan worden opgeheven. In rechtbank Overijssel 25 juli 2023 (ECLI:
Bevoegdheid
Litispendentie en artikel 12 Rv
Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. Dit volgt uit artikel 12 Rv. In zijn arresten van 29 september 2023 (ECLI:
Bevoegdheid op grond van artikel 8 Brussel I bis
In een intellectueel eigendomsrechtelijke kwestie, stelde het Oberlandesgericht Düsseldorf een prejudiciële vraag aan het HvJ EU over de uitleg van artikel 8, punt 1, van Verordening 1215/2012 – beter bekend als de ‘EEX-Vo (herschikt)’ of ‘Brussel I Bis’. Artikel 8, punt 1 daarvan bepaalt dat, indien er meer dan één verweerder is, een verweerder kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een van de verweerders, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting. Het Oberlandesgericht Düsseldorf vraagt zich af of er sprake is van een voldoende nauwe band nu er tussen de Duitse en Poolse vennootschap een exclusieve distributieovereenkomst geldt, maar deze vennootschappen niet tot dezelfde groep behoren. Het HvJ EU antwoordt dat het, gelet op de omstandigheden, mogelijk is dat er in dit geval wordt voldaan aan het criterium van artikel 8 punt 1 van verordening nr. 1215/2012. Het HvJ EU oordeelt in zaak C-832/21 dat het aan de verwijzende rechter is om, rekening houdend met alle relevante gegevens van de bij hem aanhangige zaak, te beoordelen of er sprake is van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, met betrekking tot de tegen de verschillende verweerders ingestelde vorderingen.
De bevoegdheidstoets bij artikel 7 lid 1 Rv
In de Kroniek van 2022 bespraken wij een vonnis van de rechtbank Rotterdam over de toepassing van artikel 7 lid 1 Rv.noot 17 De rechtbank Rotterdam verklaarde zich daarin niet alleen bevoegd ten aanzien van vorderingen jegens Nederlandse dochtervennootschappen van het Braziliaanse Braskem-concern, maar ook ten aanzien van de Braziliaanse moedervennootschap.
De rechtbank Den Haag neemt, in een enigszins vergelijkbare kwestie, een andere afslag in zijn vonnis van 17 mei 2023 (ECLI:
Bewijs
Motiveringsplicht bij terugkomen van voorlopig bewijsoordeel
Het aanwezige bewijsmateriaal kan zo overtuigend zijn dat op basis daarvan het bewijs voor de bewijslastdrager door de rechter voorshands geleverd wordt geacht. De fase van bewijslevering door die partij wordt dan overgeslagen. De wederpartij is aan zet met het leveren van tegenbewijs. In de kwestie die aanleiding gaf tot HR 1 september 2023 (ECLI:
Verschoningsrecht in een voorlopig getuigenverhoor
Beslissingen van de rechter-commissaris in een getuigenverhoor dat plaatsvindt in een lopende procedure, zijn naar hun aard veelal tussenuitspraken jegens partijen.noot 20 Bij een voorlopig getuigenverhoor ligt dat anders. Het voorlopig getuigenverhoor resulteert slechts in processen-verbaal van het getuigenverhoor en eindigt door de sluiting ervan. Een nadere eindbeslissing is dan ook niet te verwachten. Daarbij past natuurlijk dat partijen onmiddellijk, zonder dat daartoe verlof van de rechter-commissaris is vereist, hoger beroep kunnen instellen van de beslissing van de rechter-commissaris in een voorlopig getuigenverhoor om een beroep door een getuige op een verschoningsrecht te honoreren. HR 17 februari 2023 (ECLI:
Voor wie geïnteresseerd is in het ‘kostenplaatje’ van een voorlopig getuigenverhoor verwijzen wij graag naar de bijdrage ‘Wie vraagt, die draagt: over de kosten van het voorlopig getuigenverhoor’ in TvPP 2023/1. Daarin betogen T. van Malssen en R.M. Andes dat er goede gronden zijn om een beslissing over die kosten te nemen zodra de verhoren zijn afgerond en niet pas in een bodemprocedure (als die al volgt).
Getuigen in het buitenland horen via videoverbinding
Nadat eerder een verzoek van gedaagde voor het horen van getuigen in Moldavië via een rogatoire commissie (artikel 176 Rv) was afgewezen, wilde deze in rechtbank Amsterdam 8 februari 2023 (ECLI:
Voorlopig deskundigenbericht ook als incident in een bodemprocedure?
Om een voorlopig deskundigenbericht kan zowel voorafgaand als tijdens een aanhangige zaak worden verzocht (artikel 202 Rv). Hoewel de wet spreekt van een ‘verzoek’ daartoe, gaat het gerechtshof Den Haag er in zijn tussenarrest van 18 juli 2023 (ECLI:
Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht
Sinds 2017 schrijven wij al over dit wetsvoorstel waarvan de parlementaire behandeling duidelijk forse vertraging heeft opgelopen.noot 24 De vele kritiek op dit voorstel en het ‘controversieel verklaren’ ervan na de val van het kabinet-Rutte III zijn hier natuurlijk voor een groot deel debet aan.noot 25 De kritiek richt zich onder meer op het naar voren halen van de informatie- en bewijsverzameling. In TvPP 2023/5 vraagt J.C. Heuving zich af waarom de advocatuur hierover kritisch blijft terwijl dit wetsvoorstel – in zijn woorden – in de eerdere twee etappes behoorlijk is uitgekleed. In ieder geval is het wetsvoorstel op 30 januari 2024 door de Tweede Kamer in stemming gebracht en aangenomen, inclusief het amendement van de leden Ellian en Sneller over het schrappen van de vroegtijdige informatie- en bewijsverzameling.noot 26
Collectieve actie/partijperikelen
Sinds de inwerkingtreding van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) op 1 januari 2020 zijn er al 83 collectieve vorderingen ingediend, waarvan er inmiddels veertien zijn afgedaan.noot 27 In 2023 kwamen er weer twintig collectieve vorderingen bij.noot 28 De WAMCA is dus volop in gebruik en blijft in ontwikkeling. Ook dit jaar zijn er weer uitspraken gedaan die relevant kunnen zijn voor toekomstige collectieve acties.
Nieuwe verjaringstermijn voor individuele rechtsvorderingen?
De Hoge Raad heeft zich herhaaldelijk uitgelaten over verjaring bij collectieve acties. Zo overwoog hij dat een artikel 3:305a BW-rechtspersoon ook de verjaring kan stuiten van vorderingen van personen voor wier belangen hij opkomt, waaronder de vordering tot vergoeding van schade.noot 29 In een procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (21 februari 2023, ECLI:
Welke schadeveroorzakende gebeurtenis bepaalt het toepasselijke recht?
Een belangrijke vraag in veel collectieve acties is of de WAMCA van toepassing is. Het overgangsrecht bepaalt dat het oude collectieve actierecht van toepassing blijft voor rechtsvorderingen die betrekking hebben op een gebeurtenis of gebeurtenissen van voor 15 november 2016 (artikel III onderdeel 2 WAMCA). De rechtbank Amsterdam gaat er in haar tussenvonnis van 1 februari 2023 (ECLI:
Toetsing aan de ontvankelijkheidsvereisten uit de WAMCA
De direct hiervoor genoemde Vattenfall-zaak is volgens annotator M.A. Blom in JOR 2023/197 ook een primeur omdat de rechtbank voor het eerst de ontvankelijkheidsvereisten van artikel 3:305a BW onder het verlichte WAMCA-regime toetst. Als onderdeel van die toets beoordeelt de rechtbank of de belangenorganisatie over voldoende financiële middelen beschikt om de procedure te voeren. In dat kader kan de rechter de financieringsovereenkomst opvragen om te na te gaan hoe daarin de invloed van de financier op de procedure is geregeld en of die regeling niet in de weg staat aan een zorgvuldige behartiging van de belangen van de benadeelden.noot 30 Blom benadrukt dat bij procesfinanciering dient te worden gewaakt voor een te grote mate van zeggenschap van de procesfinancier (artikel 3:305a lid 2 sub c BW).noot 31 Daar staat tegenover dat transparantie soms niet in het belang is van de gedupeerde achterban, aangezien de aangesproken partij die weet hoe diep de zakken van de belangenorganisatie zijn haar processtrategie hierop kan aanpassen.noot 32 In rechtbank Den Haag 23 maart 2023 (ECLI:
In de collectieve actie tegen TikTok stelden verschillende belangenorganisaties TikTok aansprakelijk omdat zij onrechtmatig gebruikersgegevens zou verzamelen en doorverkopen. De belangenorganisaties vorderden onder meer immateriële schadevergoeding. De rechtbank Amsterdam (25 oktober 2023, ECLI:
Wachttermijn WAMCA bij provisionele vordering
Artikel 1018c lid 2 Rv schrijft voor dat het exploot van de dagvaarding waarmee een collectieve vordering wordt ingesteld – op straffe van niet-ontvankelijkheid – binnen twee dagen na de dag van dagvaarding ter griffie moet worden ingediend onder gelijktijdige aantekening van de dagvaarding in het centraal register voor collectieve acties (artikel 3:305a lid 7 BW). Behalve bij een aanstondse onbevoegdverklaring houdt de rechter de zaak aan totdat een termijn van drie maanden is verstreken na aantekening in het register (artikel 1018c lid 3 Rv). Dit om andere belangenorganisaties in staat te stellen te bepalen of zij voor een ingestelde collectieve vordering als exclusieve belangenbehartiger aangewezen willen worden.noot 34 De rechtbank Midden-Nederland oordeelt op 9 augustus 2023 (ECLI:
Dagvaarding
Herhaald inschrijfverzuim geen probleem door instemming wederpartij
Als een dagvaarding niet tijdig is ingeschreven ter griffie, vervalt de aanhangigheid van het geding (artikel 125 lid 5 Rv). Dit kan echter worden hersteld als er binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot wordt uitgebracht (op grond van artikel 125 lid 5 Rv). Daarnaast kan – zelfs zonder het uitbrengen van een herstelexploot – verval van aanhangigheid worden voorkomen als een zaak met toestemming van de wederpartij alsnog op de rol wordt geplaatst.noot 35 Maar wat nou als de wederpartij heeft ingestemd met een latere inschrijving van een herstelexploot en alsnog een beroep op niet-ontvankelijkheid doet? Dat levert volgens het gerechtshof Den Haag (11 april 2023, ECLI:
Betekening dagvaarding
Is het betekenen van een dagvaarding aan het adres van een huurwoning rechtsgeldig, als eiser weet dat huurder daar niet verblijft? Nee. Rechtbank Noord-Holland (21 februari 2023, ECLI:
Digitaal procederen
Verdere uitrol digitaal procederen
In de Kronieken van 2019 en daarna schreven wij al over de hernieuwde initiatieven voor digitaal procederen na het stopzetten van de KEI-pilots bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland.noot 38 Sinds 16 oktober 2023 kunnen advocaten in handels- en familiezaken op een eenvoudige manier digitaal procederen bij de rechtbank Rotterdam.noot 39 De werkwijze lijkt sterk op het digitaal indienen van beslagrekesten: een eenvoudige ‘digitale brievenbus’ met daarin tevens een overzicht van lopende zaken en het bijbehorende berichtenverkeer.noot 40 Inloggen gaat via www.rechtspraak.nlmet een advocatenpas.noot 41 Anders dan soms wordt gedacht, vindt de zitting zelf (gewoon) in de rechtszaal plaats. Met het vervallen van de bepaling uit de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid die een online-zitting mogelijk maakte is – in afwachting van nadere wetgeving op dat punt – immers weer uitgangspunt dat de mondelinge behandeling van een zaak plaatsvindt in de rechtszaal (zie ook C. Prins in NJB 2023/1863). Als beide partijen daarmee instemmen, moet een online-zitting overigens wel mogelijk blijven.noot 42
Belangrijk voordeel van het digitale kort geding is dat stukken niet per post/koerier hoeven te worden nagezonden, terwijl dat bij Veilig Mailen wel is voorgeschreven.noot 43 Verder viel op dat advocaten eenzelfde digitale omgeving bij conservatoir beslag hebben geëvalueerd en vooral zeer te spreken waren over de snelheid van het indienen, de respons van de gerechten en het gebruiksgemak van het digitale systeem.noot 44 De eerste ervaringen met deze Rotterdamse pilot zijn (overwegend) positief en het digitaal procederen blijft in zaken bij de Rotterdamse rechtbank voortaan mogelijk. Naar verwachting zullen alle overige rechtbanken binnen afzienbare tijd volgen; wanneer is bij schrijven dezes nog niet bekend.noot 45
Op civiel terrein is er dit Kroniekjaar ook nog een andere digitaliseringstap gemaakt. Sinds 27 november 2023 kunnen advocaten bij de rechtbank Gelderland digitaal procederen in gezag- en omgangszaken en Civiel Jeugdrecht. Ook de verdere uitrol kent de gebruikelijke systematiek. Als ook deze pilot goed verloopt, zal in dit soort zaken op vrijwillige basis bij alle gerechten digitaal kunnen worden geprocedeerd. En als dat weer goed verloopt, wordt digitaal procederen in de betreffende zaakstroom verplicht. In zaken waar partijen in persoon kunnen procederen, behouden zij waarschijnlijk de mogelijkheid om nog op papier te procederen.
Ook in EU-verband wordt vooruitgang geboekt met de digitalisering. Op 27 december 2023 is in het Publicatieblad van de Europese Unie een verordening gepubliceerd over de digitalisering van grensoverschrijdende justitiële samenwerking en toegang tot de rechter, met een bijbehorende richtlijn.noot 46 De instrumenten moeten voor vlottere elektronische communicatie zorgen bij grensoverschrijdende justitiële samenwerking in burgerlijke, handels- en strafzaken.
Wet Technische eenmaking Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
In de Kroniek van 2022 bespraken wij het wetsvoorstel Wet Technische eenmaking Rv. Inmiddels is het voorstel wet geworden.noot 47 Dit betekent dat er sinds 1 mei 2023 niet meer twee verschillende versies van Rv zijn (één voor digitaal en één voor niet-digitaal procederen). De bepalingen voor het verplicht digitaal procederen bij de Hoge Raad zijn nu ondergebracht in de 11e titel over cassatie van de versie van Rv die geldt voor alle gerechten. Verder zijn enkele wetstechnische aanpassingen in andere wetten doorgevoerd. Daarnaast zijn de artikelen 30p en 30r Rv vernummerd tot 29a respectievelijk 32a Rv en bevatten de artikelen 63 en 339 Rv een tekstuele aanpassing.
Executie
Dwangsom
Op grond van artikel 1:253a lid 5 BW kan de rechter een ‘door de wet toegelaten dwangmiddel’ opleggen als tussen ouders geen overeenstemming wordt bereikt bij een geschil over de uitoefening van het gezamenlijk gezag. In deze zaak had het hof ambtshalve een dwangsom opgelegd bij een omgangsregeling. Dat gebeurt vaker in familiezaken. Daar maakt de Hoge Raad in zijn arrest van 13 oktober 2023 (ECLI:
Executiegeschil
Een schuldeiser die beschikt over een executoriale titel kan zich schuldig maken aan misbruik van bevoegdheid bij de executie daarvan (artikel 3:13 BW). Hij moet daarom oppassen geen valse verwachtingen te wekken bij de schuldenaar, blijkt uit rechtbank Overijssel 11 juli 2023 (ECLI:
Verdeling executieopbrengst
Schuldeisers hebben onderling een gelijk recht om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van de schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering (artikel 3:277 lid 1 BW).noot 48 In de zaak die leidde tot HR 16 juni 2023 (ECLI:
Exequatur
Europese executoriale titel
Op grond van Verordening (EG) nr. 805/2004 (EET-Vo) kan een rechter in de Europese unie een Europese executoriale titel (EET) verlenen ten aanzien van een onbetwiste geldvordering. Naar aanleiding van een executiegeschil van een Duits vonnis met EET-waarmerking stelt de hoogste Litouwse rechter het HvJ EU een aantal prejudiciële vragen over de uitleg van artikel 23 EET-Vo. Het HvJ EU oordeelt in zijn arrest van 16 februari 2023 (ECLI:EU:C:2023:104) dat de rechter in de lidstaat van tenuitvoerlegging de tenuitvoerlegging van een beslissing met een EET waarmerking kan opschorten indien er sprake is van buitengewone omstandigheden. Tegen deze beslissing moet bij de bevoegde rechter in het land van herkomst dan wel een rechtsmiddel zijn ingesteld. Het HvJ EU oordeelt dat het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ restrictief moet worden uitgelegd. Het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ verwijst bovendien niet naar omstandigheden die verband houden met de gerechtelijke procedure die in de lidstaat van oorsprong wordt gevoerd tegen de beslissing met EET waarmerking of tegen het bewijs van waarmerking. Het HvJ EU oordeelt vervolgens dat opschorting van de tenuitvoerleggingsprocedure van een beslissing met EET waarmerking moet worden beperkt tot de gevallen waarin de voortzetting ervan de schuldenaar blootstelt aan een reëel risico op bijzonder ernstige schade, waarvan het herstel onmogelijk of uiterst moeilijk zou zijn indien het door hem in de lidstaat van oorsprong ingestelde rechtsmiddel of ingediende verzoek werd toegewezen. Voorts oordeelt het HvJ EU dat een rechter niet de tenuitvoerlegging van een beslissing met EET waarmerking kan opschorten en tegelijkertijd zekerheidstelling kan bevelen.
Exhibitieplicht
Voldoende bepaalde bescheiden
Onder het bewijsbeslag vallen alle bescheiden van verweerder waarin woorden als ‘criminal’, ‘oplichting’ en ‘fraude’ voorkomen. Volgens het hof zorgen deze algemene woorden voor een te ruime selectie en zouden minder algemene woorden moeten worden gebruikt zoals ‘scam’ of ‘Quote’. Deze selectie aan de hand van te algemene termen voldoet niet aan het bepaaldheidsvereiste van artikel 843a Rv, aldus het hof. De Hoge Raad (2 juni 2023, ECLI:
Hoger beroep
Akte niet-dienen en bewijs van internetstoring
In de zaak die leidde tot HR 26 mei 2023 (ECLI:
Devolutieve werking
In de Kroniek van 2012 bespraken wij het Fafianie/KSN-
arrestnoot 51 waarin de devolutieve werking van het hoger beroep werd ingeperkt in het geval de vordering van de oorspronkelijke eiser gedeeltelijk is toegewezen en de oorspronkelijk geïntimeerde geen incidenteel appel tegen die toewijzing heeft ingesteld. De devolutieve werking van het appel brengt volgens de Hoge Raad dan niet mee dat een verweer met betrekking tot het toegewezen gedeelte opnieuw kan worden beoordeeld zonder dat de geïntimeerde (voorwaardelijk) incidenteel appel heeft ingesteld tegen het voor hem ongunstige, op de verwerping van zijn verweer berustende, gedeelte van het dictum. Onbeperkte toepassing van de devolutieve werking zou in de visie van de Hoge Raad tot gevolg kunnen hebben dat de appelrechter over hetzelfde geschilpunt een ander oordeel bereikt dan de eerste rechter. Na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak van de appelrechter met betrekking tot dat geschilpunt zouden dan twee tegenstrijdige beslissingen met gezag van gewijsde bestaan. Een arrest dat in de praktijk veel vragen opwierp en nogal eens leidde tot het zekerheidshalve instellen van (voorwaardelijk) incidenteel appel. In HR 26 mei 2023 (ECLI:
Helaas niet. Volgens G.C.C. Lewin in JBPr 2023/58 is niet duidelijk of de Hoge Raad nu geheel of slechts gedeeltelijk van Fafianie/KSN is teruggekomen en wat nu precies de reikwijdte is van het arrest uit mei 2023. Volgens hem maakt de Hoge Raad het nodeloos ingewikkeld en zal de rechtspraktijk daar last van hebben. Wel kan worden aangenomen dat de reikwijdte van het nieuwe arrest niet beperkt is tot de hiervoor genoemde situatie maar betekenis heeft voor alle gevallen waarin een deel van de dicta van de bestreden uitspraak in hoger beroep niet worden bestreden. In TvPP 2023/4 biedt M.E.A. Möhring de praktijk een helpende hand met een schema/stappenplan voor beide partijen. Dat dit nodig is, geeft al aan dat het er niet eenvoudiger op is geworden. Volgens Möhring zal geïntimeerde zich eerst moeten afvragen of een deel van de uitspraak in kracht van gewijsde gaat indien hij geen incidenteel appel instelt. Als dat niet zo is, dan kan geïntimeerde vertrouwen op de devolutieve werking. Indien wel een gedeelte in kracht van gewijsde mocht gaan, moet geïntimeerde beoordelen welke voor hem nadelige beslissingen gezag van gewijsde zullen krijgen en of hem dat tijdens of na afloop van de procedure kan worden tegengeworpen. In Möhrings schema/stappenplan heeft appellant het iets makkelijker. Die hoeft er – kort gezegd – alleen voor te zorgen dat hij (tijdig) een beroep doet op het gezag van gewijsde van in eerste aanleg genomen beslissingen die volgens hem bij de beoordeling van het hoger beroep van belang (kunnen) zijn. Möhring houdt ook rekening met de mogelijkheid dat de Hoge Raad het hoger beroep zelf ziet als ‘een ander geding’ in de zin van artikel 236 Rv. Dat ziet D. Rijpma in TvPP 2023/6 anders. Hoger beroep is volgens hem geen geding, maar slechts de volgende instantie in hetzelfde geding. Kortom: de duidelijkheid is nog ver te zoeken na dit arrest. Mede daarom is de door N. Groeneveld-Tijssens in TCR 2023/3 voorgestelde herziening van het appelprocesrecht misschien zo gek nog niet.
Niet-tijdige indiening beroepschrift met gronden/grieven
Hoger beroep in een verzoekschriftzaak wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift ter griffie dat – anders dan in een dagvaardingsprocedure – natuurlijk ook de gronden van het hoger beroep moet bevatten (artikel 359 jo. 278 lid 1 Rv). Dat gaat nog weleens fout. Zo ook in HR 30 juni 2023 (ECLI:
Zie ook gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 januari 2023 (ECLI:
Nietige appeldagvaarding?
In HR 7 juli 2023 (ECLI:
De Hoge Raad casseert: het enkele feit dat een geïntimeerde door een gebrek in de betekening van de appeldagvaarding pas na het verstrijken van de appeltermijn op de hoogte is geraakt van het tegen hem ingestelde hoger beroep, betekent nog niet dat deze onredelijk in zijn belangen is geschaad in de zin van artikel 122 Rv. Zonder bijkomende omstandigheden acht de Hoge Raad hier genoemd belang van geïntimeerden dan ook van geringer gewicht dan het belang dat het geschil, ondanks een gebrek dat tot nietigheid kan leiden, aan een inhoudelijke beoordeling door de appelrechter kan worden onderworpen.
Voorbehouden hoger beroep bij willige rechtsmacht (artikel 96 Rv)
Artikel 96 Rv biedt partijen de mogelijkheid hun geschil in een vrijwillige procedure, zonder dagvaarding, aan de kantonrechter ter beslissing voor te leggen. Dit wordt ook wel de willige rechtsmacht, omgekeerde prorogatie of kantonrechtersarbitrage genoemd. Het volgen van een dergelijke procedure is ook mogelijk als het gaat om een geschil waarvoor anders de afdeling civiel recht bevoegd zou zijn. In zo’n procedure moeten partijen zich uitdrukkelijk het recht op hoger beroep voorbehouden (zie artikel 333 Rv). Dat wordt weleens vergeten. Zo ook in HR 15 september 2023 (ECLI:
Incidenten
Kan een partij tussenkomen in hoger beroep terwijl deze partij zich al in eerste aanleg had gevoegd?
Op grond van artikel 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Voor tussenkomst is vereist dat de tussenkomende partij een voldoende belang heeft om zich te mengen in het aanhangige geding vanwege de nadelige gevolgen die hij/zij van de uitspraak kan ondervinden. In gerechtshof Den Haag 25 april 2023 (ECLI:
Zekerheidstelling voor uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis
In HR 20 januari 2023 (ECLI:
Kort geding
Aanhangigheid verzet
In 2016 oordeelde de Hoge Raad dat een kort geding aanhangig is vanaf het moment dat aan de gedaagde mededeling wordt gedaan van het voorgenomen kort geding, alsmede van de datum en het tijdstip van behandeling daarvan, en gedaagde van de inhoud van de conceptdagvaarding op de hoogte is gesteld.noot 53 Artikel 143 lid 1 schrijft voor dat verzet tijdig moet worden ingesteld bij dagvaarding. Kan in kort geding verzet ook tijdig worden ingesteld door mededeling van de dagbepaling in voorgaande zin? Volgens de Amsterdamse voorzieningenrechter (Vzngr. Rb. Amsterdam 14 september 2023, ECLI:
Aard van een voorlopige voorziening
De aard van een voorlopige voorziening verhindert in het algemeen dat in kort geding declaratoire of constitutieve vonnissen worden gewezen. Zuiver declaratoire vonnissen kunnen niet in kort geding worden gewezen omdat daarin slechts een voorlopige voorziening kan worden gegeven en de rechtsverhouding van de partijen niet definitief kan worden vastgesteld.noot 54 Het verbaast niet dat de Hoge Raad in zijn arrest van 31 maart 2023 (ECLI:
Een ander verstrekkend oordeel in kort geding geeft gerechtshof Amsterdam 7 maart 2023 (ECLI:
Forumkeuzebeding
De relatieve bevoegdheid van de kortgedingrechter is niet in de wet geregeld. Eiser heeft dan ook de keuze om het geschil voor te leggen aan de kortgedingrechter bij de rechtbank die volgens de algemene regeling van artikel 99 e.v. Rv van het geschil zou moeten kennisnemen, dan wel aan de kortgedingrechter van het arrondissement waar de gevraagde voorziening moet worden getroffen.noot 57 Volgens de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (3 oktober 2023, ECLI:
Freezing order voorafgaand aan de mondelinge behandeling
Soms is het wenselijk dat de kortgedingrechter voorafgaand aan de mondelinge behandeling een voorlopige beslissing geeft voor de duur van het kort geding.noot 59 Een dergelijke freezing order kan worden gegrond op artikel 223 Rv.noot 60 De Amsterdamse voorzieningenrechter gaat er in zijn vonnis van 28 augustus 2023 (ECLI:
Ontvankelijkheid en spoedeisend belang in een AVG-zaak
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) biedt de mogelijkheid een verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken om verwerkte persoonsgegevens te rectificeren of te verwijderen. Als een bestuursorgaan daarop geen beslissing heeft genomen, kan een belanghebbende de rechter in een civiele procedure verzoeken de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek alsnog toe of af te wijzen (artikel 35 Uitvoeringswet AVG). Ook de civiele kortgedingrechter kan hierin een rol spelen, zowel vooruitlopend op een herhaald verzoek aan de betreffende verwerkingsverantwoordelijke als nadat een dergelijk verzoek is gedaan. Zie HR 15 september 2023 (ECLI:
Samengevoegd procesreglement voor alle (civiele) kort gedingen
Op 29 december 2023 is in de Staatscourant (nr. 32446) een nieuw samengevoegd en geharmoniseerd procesreglement gepubliceerd voor civiele kort gedingen bij de afdeling handel/familie en de afdeling kanton.noot 62 Dit reglement is van toepassing op alle kort gedingen waarvan de aanvraag wordt ingediend na 1 januari 2024. Het is tevens van toepassing op proceshandelingen in op dat moment lopende procedures, die na 1 januari 2024 worden verricht.
In het samengevoegde reglement zijn de werkprocessen bij de verschillende afdelingen zo veel mogelijk geharmoniseerd. Daarnaast bevat het een aantal technische aanpassingen. Ook zijn er paar inhoudelijke wijzigingen. Zo zullen veel advocaten het een verademing vinden dat stukken nu in enkelvoud kunnen worden ingediend (zie artikel 3.12). Daar staat tegenover dat een afschrift van de betekende dagvaarding en de bijbehorende producties niet alleen zo spoedig mogelijk, maar nu in ieder geval uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de mondeling behandeling moeten worden ingediend (artikel 5.3). Voor overige stukken geldt voor de indiening nog steeds het uitgangspunt dat dit zo spoedig mogelijk moet maar uiterlijk 24 uur (één werkdag) voor de mondelinge behandeling (artikel 3.18). Verder bestaat het begrip ‘pro forma aanhouding’ niet meer. Een vergelijkbare regeling is nu terug te vinden in artikel 10.10. In het nieuwe reglement is ook voorzien in de verdere uitrol van digitaal procederen in kort geding (zie ook hiervoor onder ‘Digitaal procederen)’.
Zuivering verstek
Volgens artikel 142 Rv heeft de gedaagde tegen wie verstek is verleend, zolang het eindvonnis nog niet is gewezen, de bevoegdheid om het verstek te zuiveren door alsnog in het geding te verschijnen. In kort geding volstaat een hiertoe strekkend schriftelijk bericht van de gedaagde aan de kortgedingrechter.noot 63 In rechtbank Rotterdam 3 oktober 2023 (ECLI:
Kosten
Proceskostenveroordeling en familiebanden
Als de rechter één van de partijen in een procedure in het ongelijk stelt, veroordeelt hij deze partij in beginsel in de proceskosten van de wederpartij (artikel 237 Rv). Hierop bestaan uitzonderingen. Zo kan de rechter ervoor kiezen geen proceskostenveroordeling uit te spreken indien sprake is van familiebanden. Kostencompensatie in geval van familiale banden tussen de procederende partijen is geen verplichting. De rechter mag compenseren, en doet dat in de praktijk vrijwel altijd, aldus A.I.M. van Mierlo in NJ 2023/209. Het maakt niet uit of het gaat om een handelszaak of een familierechtelijke zaak. De gedachte hierachter is, zo benadrukt Van Mierlo, dat een proceskostenveroordeling een verzoening in de weg staat. Toch compenseert de Hoge Raad in deze zaak niet (12 mei 2023, ECLI:
Proceskostenveroordeling bij kansloos hoger beroep
Op grond van het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis, niet zijnde een provisioneel vonnis, uitgesloten, tenzij de rechter die de uitspraak heeft gedaan hetzij in de bestreden tussenuitspraak zelf, hetzij bij afzonderlijke beslissing op een binnen de beroepstermijn gedaan daartoe strekkend verzoek, afzonderlijk hoger beroep van dat vonnis heeft toegestaan.noot 64 Bij gebreke van een zodanige beslissing van de rechter die de bestreden tussenuitspraak heeft gedaan, dient appellant die tussentijds beroep instelt in dit beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zo nodig ambtshalve. Nu niet is gebleken dat de rechtbank – in het vonnis of bij latere beslissing op een tijdig door een van partijen daartoe gedaan verzoek – tussentijds hoger beroep heeft toegestaan van het bestreden vonnis, verklaart het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch 21 maart 2023 (ECLI:
Verhoging griffierecht bij een eisvermeerdering
Indien een vordering strekt tot betaling van een geldsom en de eis wordt vermeerderd, wordt het griffierecht (van beide partijen) op grond van artikel 12 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) verhoogd tot het griffierecht dat partijen verschuldigd zouden zijn geweest indien de vermeerderde eis was opgenomen in de dagvaarding. In Hoge Raad (22 december 2023, ECLI:
Schadestaatprocedure
Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure volstaat dat schade aannemelijk is
De Hoge Raad benadrukt in zijn arrest van 17 maart 2023 (ECLI:
Verstek/Verzet
Verstekvonnis als gevolg van fout van de griffier
Het executeren van een verstekvonnis dat is gewezen als gevolg van een fout van de griffier levert volgens de rechtbank Limburg misbruik van recht op (4 mei 2023, ECLI:
Wettelijke verzettermijn zonder toetsing oneerlijk beding
De Hoge Raad oordeelde in 2013 al dat (ook) rechters in verstekzaken ambtshalve moeten toetsen of sprake is van oneerlijke bedingen, aangezien de regels hierover van openbare orde zijn.noot 66 In een geschil tussen huurder en verhuurder stelde de rechtbank Amsterdam een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad: moet de wettelijke verzettermijn van artikel 143 Rv buiten toepassing blijven als uit een verstekvonnis niet blijkt of de rechter heeft onderzocht of de toegewezen vordering is gebaseerd op een overeenkomst die oneerlijke bedingen bevat? Nee, oordeelt de Hoge Raad op 24 november 2023 (ECLI:
Wijziging van eis
Artikel 130 lid 3 Rv bepaalt dat een verandering of vermeerdering van eis tegen een niet-verschenen partij is uitgesloten, tenzij de eiser dit tijdig bij exploot kenbaar maakt. Een wijziging van eis tegen een niet-verschenen partij wordt in gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 april 2023 (ECLI:
In zijn arrest van 13 oktober 2023 (ECLI:
Wraking
Ook in 2023 blijft een gegrond wrakingsverzoek de uitzondering op de regel. We beperken ons tot een aantal opmerkelijke, bijzondere en/of sprekende kwesties. Zo werd in de zaak die leidde tot rechtbank Midden-Nederland 26 juni 2023 (ECLI:
Ook een ander wrakingsverzoek werd afgewezen. Op een rolzitting vroeg verzoekster de kantonrechter om legitimatie. De kantoorrechter weigerde dat en werd gewraakt. De wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt op 23 oktober 2023 (ECLI:
De wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam (ECLI:
Het wrakingsverzoek werd wel gegrond verklaard in het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2023 (ECLI:
Een andere rechter die succesvol gewraakt werd had vanaf de aanvang van de zitting laten doorschemeren dat er een grote kans bestond dat zij het verzoekschrift zou afwijzen. Dat deed de rechter niet in de vorm van een voorlopig oordeel. Onder die omstandigheden heeft de rechter de schijn gewekt dat zij jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker en zijn zoon dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd was en is, zo oordeelde de rechtbank Noord-Nederland op 23 maart 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:3214).
Noten
-
In geval van een online zitting: de wijze van toegankelijkheid.
-
Zie ook Kamerstukken II 1999/00, 26855, nr. 3, p. 59.
-
Stb. 2019, 241; zie ook de Kroniek van 2019.
-
Kamerstukken II 2018/19, 35175, nr. 3, p. 9.
-
HR 31 oktober 2014, ECLI:
NL: . Zie ook de Kroniek van 2014, 2016, 2017, 2019, 2020 en 2021.HR: 2014:3076 -
De Hoge Raad verwijst in dit kader naar de regel uit Hoge Raad 22 december 1978, ECLI:
NL: (Zaunbrecher/Muyzert). Dit arrest ging over de vraag of het scheidsgerecht de juiste beslissingsmaatstaf had aangelegd.HR: 1978:AC6449 -
Zie HR 26 februari 1999 (ECLI:
NL: ) en HR 3 september 2010 (ECLI:HR: 1999:ZC2861 NL: ; zie ook de Kroniek van 2010).HR: 2010:BM6082 -
Verordening (EU) nr. 655/2014, PbEU L 189/59. Zie ook de Kroniek van 2017-2018. Zie tevens sub 5.2 van het in september 2023 verschenen boek ‘Beslagverzoek, beslagverlof en de (vordering tot) opheffing van een conservatoir beslag’ van de Rotterdamse voorzieningenrechter P. de Bruin. Volgens A.W. Jongbloed in TvPP 2023/6 is deze uitgave een schot in de roos voor wie zich bezighoudt met het (doen) leggen van conservatoir beslag dan wel de opheffing daarvan.
-
Zie ook artikel 55 Brussel I bis-Verordening waarin is bepaald dat een in een lidstaat gegeven beslissing die een veroordeling tot betaling van een dwangsom inhoudt, slechts in de aangezochte lidstaat ten uitvoer kan worden gelegd als het bedrag van de verschuldigde dwangsommen in het land van herkomst definitief is bepaald.
-
HvJ EU 17 november 1998, ECLI:EU:C:1998:543.
-
Deze uitspraken zijn niet gepubliceerd.
-
Zie ook H. Loonstein in BER 2016/2 over de voor- en nadelen hiervan in vergelijking met het instellen van een dergelijke vordering in kort geding.
-
Zie HR 6 februari 2009, ECLI:
NL: . (zie ook de kroniek van 2009).HR: 2009:BG5056 -
In ieder geval kan hiermee worden voorkomen dat het beslag pas vervalt als de afwijzing in conventie in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 704 Rv). Ook wordt ondervangen dat in een mogelijk opheffingskortgeding een afwijzing van de vordering waarvoor beslag is gelegd niet noodzakelijkerwijs leidt tot opheffing van dat beslag (zie HR 30 juni 2006, ECLI:
NL: ).HR: 2006:AV1559 -
Rb. Rotterdam 21 september 2022, ECLI:
NL: .RBROT: 2022:7549 -
Dit criterium volgt uit jurisprudentie van het HvJ EU bij artikel 8 sub 1 EEX-Vo. Bij de toepassing van artikel 7 Rv is ook deze HvJ EU-jurisprudentie over artikel 8 sub 1 EEX-Vo van belang, zo bepaalde de Hoge Raad in zijn arrest van 29 maart 2019 (ECLI:
NL: ).HR: 2019:443 -
Annotatie R.B. van Hees, JOR 2023/10.
-
Zie ook de conclusie van A-G Wesseling-van Gent sub 2.3-2.7 (ECLI:
NL: ) vóór HR 13 januari 2006 (ECLI:PHR: 2006:AU4533 NL: ).HR: 2006:AU4533 -
Zie ook hiervoor sub Motiveringsplicht onder ‘Terugkomen van voorlopig bewijsoordeel’.
-
In het eindvonnis van 19 juli 2023 (ECLI:
NL: ) zijn uiteindelijk de vorderingen van eisers integraal toegewezen.RBAMS: 2023:4595 -
Zie ook hiervoor sub Algemene Beginselen onder ‘Rechterswisseling (onmiddellijkheidsbeginsel)’ en de daar genoemde verwijzingen.
-
Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 2.
-
Kamerstukken II 2020/21, 35718, nr. 9. Zie ook de Kroniek van 2021.
-
Zie https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/wetsvoorstellen/detail?dossier=35498&id=2020Z11540.
-
Dit volgens het – op www.rechtspraak.nl (onder registers) opgenomen – Centraal register voor collectieve vorderingen op 31 december 2023.
-
Idem.
-
Zie HR 28 maart 2014, ECLI:
NL: , NJ 2015/306, m.nt. Snijders (zie ook de Kroniek 2014).HR: 2014:766 -
Zie ook Kamerstukken II 2016/17, 34608, nr. 3, p. 20.
-
Idem.
-
Zie ook Kamerstukken II 2021/22, 36034, nr. 6 , p. 10.
-
Zie ook D.J. Beenders & J.A.M. Gijsbers, ‘Immateriële schadevergoeding in collectieve actie’, in het Maandblad voor Vermogensrecht 2023, nummer 12.
-
Zie ook Kamerstukken II 2016/17, 34608, nr. 3, p. 37.
-
HR 4 oktober 2002, ECLI:
NL: .HR: 2002:AE4085 -
HR 10 april 2015, ECLI:
NL: .HR: 2015:927 -
Vgl. W.D.H. Asser in zijn annotatie bij genoemd arrest uit 2015 in NJ 2018/381.
-
Zie ook de Kroniek van 2021.
-
Zie voor toegang tot deze digitale omgeving op https://mijn.rechtspraak.nl/start/professional sub digitaal procederen.
-
Zie ook Kamerstukken II 2022/23, 29279, nr. 747, p. 29.
-
Zie ook artikel 3.3 Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken (eerste versie 1 januari 2024; zie ook sub Kort geding onder ‘Samengevoegd procesreglement voor alle kort gedingen’).
-
Zie ook de Kroniek van 2022.
-
Zie ook artikel 1.4 Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken (eerste versie 1 januari 2024; zie ook sub Kort geding onder ‘Samengevoegd procesreglement voor alle kort gedingen’).
-
Stb. 2023, 41; zie voor de inwerkingtreding Stb. 2023, 97.
-
Dit behoudens door de wet erkende redenen van voorrang.
-
Vgl. onder meer HR 6 januari 1984, NJ 1984/396.
-
Vgl. HR 2 maart 2012, ECLI:
NL: (zie ook de Kroniek van 2012).HR: 2012:BU8176 -
HR 30 maart 2012, ECLI:
NL: .HR: 2012:BU8514 -
Zie ook HR 20 december 2019 (ECLI:
NL: ) m.nt. A.I.M. van Mierlo, NJ 2020/425 (zie ook de Kroniek 2019).HR: 2019:2026 -
Zie r.o. 3.3.5 in HR 3 juni 2016, ECLI:
NL: (zie ook de Kroniek van 2016).HR: 2016:1087 -
Vgl. o.m. HR 2 april 1976, ECLI:
NL: .HR: 1976:AB6891 -
Zie r.o. 3.5 in HR 6 april 2012, ECLI:
NL: (zie ook de Kroniek van 2012). Wel kan de rechter in kort geding natuurlijk zelf – bij constitutief vonnis – een beslag opheffen (zie onder meer HR 20 januari 1995, ECLI:HR: 2012:BV6727 NL: ).HR: 1995:ZC1619 -
Zie o.m. M. Sinninghe Damsté, ‘Benoeming van een tijdelijke bestuurder in kort geding. Kan dat?’ in het Liber Amicorum ‘Kort Juridisch’.
-
Zie HR 1 mei 1896, W. 6811 en HR 23 november 1917, ECLI:
NL: , NJ 1918, p. 6; W 10202.HR: 1918:189 -
Zie nr. 2024/53 van de in januari 2024 verschenen nieuwe uitgave.
-
Zie ook Gras, Hendrikse & Jongbloed, Compendium burgerlijk procesrecht 2024/12.7 en de daar genoemde vindplaatsen.
-
Zie voor de in artikel 223 Rv voorgeschreven aanhangigheid van het kort geding r.o. 3.3.5 in HR 3 juni 2016, ECLI:
NL: (zie ook de Kroniek van 2016).HR: 2016:1087 -
In uitzonderlijke gevallen kan zonder de gedaagde te horen een dergelijk voorlopig ge- of verbod worden gegeven als dit niet verdergaat dan een bevriezing van de bestaande situatie. Vgl. Asser Procesrecht/Boonekamp 6, 2024/83.
-
Art. 11.3 Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken (eerste versie 1 januari 2024; zie ook sub Kort geding onder ‘Samengevoegd procesreglement voor alle kort gedingen’). De omstandigheden van het geval kunnen er wel aan in de weg staan dat zuivering ook daadwerkelijk wordt toegestaan (vgl. Asser Procesrecht/Boonekamp 6, 2024/123 en de daar in voetnoot 1 genoemde vindplaatsen).
-
Zie HR 17 december 2021, ECLI:
NL: (zie ook de Kroniek van 2021).HR: 2021:1924 -
De HR verwijst naar zijn uitspraak van 8 april 2005 (ECLI:
NL: , rov. 3.4).HR: 2005:AR7435 -
Zie HR 13 september 2013, ECLI:
NL: (zie ook de Kroniek van 2013).HR: 2013:691 -
Zie ook HR 6 oktober 2000 (ECLI:
NL: ) en HR 1 maart 2002 (ECLI:HR: 2000:AA7361 NL: ).HR: 2002:AD7319