juridisch analyse
De bezitter van een dier is aansprakelijk voor schade die het dier aanricht, stelt artikel 6:179 BW. Achter die eenvoudige zin gaat een hele wereld schuil, constateert letselschadeadvocaat Arvin Kolder. Toepassing is in de praktijk niet altijd eenvoudig.
1. Inleiding
In onze samenleving leven mens en dier nauw samen, zowel in de privé- als professionele sfeer. Zo heeft bijna de helft (45%) van de Nederlandse huishoudens een of meer huisdieren, waarbij hond en kat het populairst zijn.noot 1 Beroeps- en bedrijfsmatig wordt op dagelijkse basis in groten getale en op zeer uiteenlopende wijzen van dieren gebruikgemaakt; van landbouwdieren binnen veehouderijen tot manegepaarden om rijlessen mee te verzorgen en van de politie die politiehonden inzet tot de dierentuin die dieren tentoonstelt. Een keerzijde van dit alles is dat dieren, omdat deze nu eenmaal onberekenbaar kunnen zijn, een gevaar voor anderen kunnen vormen. In de media verschijnen helaas met enige regelmaat berichten over personenschade door loslopende (huis)dieren, ernstige bijtincidenten, paardrijongelukken en soms zelfs uit de dierentuin ontsnapte dieren. Een recent en schrijnend voorbeeld betreft het geval van een jongetje van nog maar acht maanden oud dat werd doodgebeten door de herdershond van zijn opa en oma.noot 2 De opa, eigenaar van de hond, werd strafrechtelijk vervolgd voor dood door schuld (artikel 307 Sr).noot 3 De rechtbank sprak de opa echter vrij: de hond was niet eerder agressief naar mensen geweest, de opa mocht hond en kind in dezelfde ruimte laten en van onvoldoende toezicht – het incident voltrok zich in een flits – was niet gebleken. De rechtbank oordeelde dat sprake was van een aangrijpend en noodlottig ongeval met levenslange gevolgen voor alle nabestaanden, maar dat de voor een veroordeling vereiste strafrechtelijke ‘schuld’ aan het bijtincident bij de opa van het jongetje ontbrak.noot 4
2. Aansprakelijkheid voor dieren in het civiele recht
Zou de aansprakelijkheid voor het bijtincident in deze schrijnende zaak naar civielrechtelijke maatstaven zijn beoordeeld, dan zou de uitkomst gevoeglijk anders zijn geweest. Het civiele recht kent met artikel 6:179 BW namelijk een risicoaansprakelijkheid – ook wel: kwalitatieve aansprakelijkheidnoot 5 – voor schade veroorzaakt door dieren. Uitgangspunt is dat de bezitter van het dier – dat is degene die het dier voor zichzelf houdt (artikel 3:107 BW), en aldus veelal de eigenaar – voor de ontstane schade moet instaan. De bezitter kan de aansprakelijkheidsdans niet ontspringen door te bewijzen dat geen sprake was van een tekortschieten in de zorg en waakzaamheid die met betrekking tot het dier van hem gevergd kon worden.noot 6 De wetgever heeft deze risicoaansprakelijkheid in het leven geroepen omdat dieren als bronnen van verhoogd gevaar worden gezien. Degene die ervoor kiest om een dier te houden, meestal met het oog op eigen genoegen of economisch nut, schept daarmee eenzijdig gevaar voor anderen. Artikel 6:179 BW beoogt degene die daarvan het slachtoffer wordt te beschermen, door ervoor te zorgen dat deze voor schadevergoeding terechtkan bij een eenvoudig opspoorbare persoon, die zich bovendien gemakkelijk voor deze aansprakelijkheid kan verzekeren. De regel van artikel 6:179 BW is kort en krachtig en doet eenvoudig aan: ‘De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade.’
3. Praktische toepassing van artikel 6:179 BW niet altijd eenvoudig
Toch kan artikel 6:179 BW de rechtspraktijk zelfs in eenvoudige casusposities voor de nodige problemen stellen. Zo leg ik op de universiteit aan studenten weleens de casus voor van een jogger die een hond en diens eigenaar op een bankje in het park passeert. De hondenbezitter roept in een plaagzieke bui op dat moment naar zijn trouwe viervoeter ‘bijt’, waarop de hond toehapt met een bijtwond in de kuit van de jogger tot gevolg. Kan laatstgenoemde met succes een claim indienen tegen de hondenbezitter op grond van artikel 6:179 BW? Steevast beantwoordt een aantal studenten deze vraag bevestigend, hetgeen afgaande op de wettekst niet verwonderlijk is. Toch pakt de toepassing van artikel 6:179 BW hier anders uit dan door sommigen gedacht. Grondslag voor deze risicoaansprakelijkheid is namelijk het gevaar dat schuilt in de ‘eigen energie’ van het dier en het onberekenbare element dat daarin ligt besloten.noot 7 En het opvolgen van een commando, waarbij het dier handelt overeenkomstig de wil van diens begeleider, valt hier niet onder.noot 8 In zo’n geval komt hooguit de aansprakelijkheid van artikel 6:162 BW in beeld van degene die de ‘foutieve’ instructie aan het dier gaf.
Is de schade ‘door het dier’ veroorzaakt?
Keren we terug naar de eerdergenoemde strafrechtelijke zaak over de bijtende herdershond, dan zal de toepassing van artikel 6:179 BW in dat geval niet ter discussie staan; het ging daarin (wél) om verwezenlijking van het gevaar waarvoor de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:179 BW in het leven is geroepen.noot 9 Of daarvan in andere voorkomende gevallen ook sprake is, is echter bepaald niet altijd even sprekend. Een stilstaande pony draait, zodra zijn naam wordt geroepen, het hoofd en brengt daardoor degene die op dat moment de teugels vasthoudt ten val. De rechtbank achtte artikel 6:179 BW toepasselijk, waartoe werd overwogen dat de beweging met het hoofd ‘vanuit het dier zelf’ kwam naar aanleiding van het horen van zijn naam.noot 10 Heeft het dier hier nu werkelijk ‘zelfstandig’ de schade aangericht of niet? Andere voorbeelden bieden de politiehond die het commando krijgt om te bijten maar dat vervolgens op een niet-aangeleerde manier doet en het paard dat een hindernis weigert waardoor de ruiter ten val komt. In beide gevallen werd geworsteld met de vraag of de ontstane schade nu wel of niet was veroorzaakt door de ‘eigen energie’ van het dier als bedoeld in artikel 6:179 BW. In beide kwestie luidde het oordeel van het hof daarover tegengesteld aan dat van de rechtbank.noot 11
Rondom de vraag of de schade ‘door het dier’ is veroorzaakt, kunnen zich ook – voor de uitkomst van de zaak cruciale – vragen betreffende de bewijslastverdeling voordoen. Uitgangspunt is dat het op grond van artikel 150 Rv aan de benadeelde is aan te tonen dat sprake is geweest van een uiting van de ‘eigen energie’ van het dier als bedoeld in artikel 6:179 BW.noot 12 Bij discussie over de vraag of een schadeveroorzakend dier wel of niet handelde conform hetgeen de begeleider verlangde, lijkt evenwel aangenomen te kunnen worden dat het dan aan de aangesproken bezitter is om aan te tonen dat het dier slechts deed wat werd opgedragen (en artikel 6:179 BW dus toepassing mist).noot 13 In rechtbank Amsterdam 8 september 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5657, ging het om twee wielrennende advocaten – van wie één na abrupt remmen zelfs in de Amstel belandde – die tevergeefs schadevergoeding claimden op voet van artikel 6:179 BW: vanwege de beperkte bewijsmogelijkheden – er was louter één partijgetuige – slaagden zij niet in het bewijs van hun (gemotiveerd betwiste) stelling dat een hond, die door zijn eigenaar op de openbare weg werd uitgelaten, een plotselinge beweging had gemaakt waardoor een noodstop noodzakelijk was. Het afwijzende oordeel van de rechtbank straalde strengheid uit: geoordeeld werd dat niet goed te volgen was waarom de wielrenners, nota bene zelf advocaten, ten koste van de hondenbezitter én ‘de rechtspraak’ waren overgegaan tot het instellen van hun vorderingen.
Te verwachten maar toch ‘onberekenbaar’?
Interessante vraag is ook of een redelijkerwijs van een dier te verwachten gedraging (toch) ‘onberekenbaar’ kan zijn in de zin van artikel 6:179 BW. Nadat een deelneemster aan een puppycursus omvergelopen werd door een van de aanwezige honden, oordeelde de rechtbank dat artikel 6:179 BW niet in stelling gebracht kon worden omdat het rondrennen van honden tijdens de cursus nu eenmaal viel te verwachten.noot 14 Of dit het goede spoor is, vraag ik mij af, omdat veeleer beslissend zou moeten zijn of het dier ‘autonoom’ handelde, volgens zijn eigen wil c.q. buiten de menselijk invloed op het dier, ongeacht of de desbetreffende gedraging wel of niet was te verwachten.noot 15
Besmettingsschade
Met het eigen energie-vereiste van artikel 6:179 BW hangt ook samen de problematiek van besmettingsschade. De relevantie hiervan blijkt alleen al uit de Q-koorts-epidemie die in Nederland heerste, waarbij een infectieziekte van schapen en geiten op mensen overging. Velen raakten besmet, hetgeen leidde tot ernstige gezondheidsproblemen en zelfs sterfgevallen. Lang geleden oordeelde de Hoge Raad dat de aansprakelijkheid voor dieren – toen nog neergelegd in de voorganger van artikel 6:179 BW, te weten artikel 1404 OBW – niet ziet op zuivere besmettingsschade.noot 16 Aangenomen wordt wel dat deze (rechtspolitieke) keuze, die niet onverdeeld positief is ontvangen,noot 17 ook voor het huidige recht geldt.noot 18 Wanneer bepaalde besmettingsschade evenwel een ‘bijkomend gevolg’ is van de verwezenlijking van het risico waarop artikel 6:179 BW ziet – denk aan een infectie na een hondenbeet –, valt dergelijke besmettingsschade wél onder het bereik van de risicoaansprakelijkheid.
Overige perikelen rondom de rol van (de eigen energie van) het dier
Dat zuivere besmettingsschade (vermoedelijk) niet onder het toepassingsbereik van artikel 6:179 BW valt, betekent niet dat de schade steeds rechtstreeks – door aanraking met het dier – door het dier moet zijn aangericht. Voldoende wordt geacht dat het dier ‘er de oorzaak van is’ dat de schade is opgetreden. Een voorbeeld biedt het paard dat op hol slaat waardoor de begeleider te voet struikelt en wordt overreden door de door dit paard voortgetrokken huifkar.noot 19 Artikel 6:179 BW ziet echter niet op gevallen waarin het dier louter object is van van buiten komende krachten.noot 20 Denk aan de – aparte – situatie waarin een dier door een mens de openbare weg wordt opgeslingerd. Wordt een dier in het kader van de schadeveroorzaking evenwel ‘getriggerd’ door een van buiten komende kracht of oorzaak, dan vindt artikel 6:179 BW wel toepassing: een paard slaat op hol vanwege schrik door een blikseminslag of handeling van een derde zoals bijvoorbeeld het afsteken van vuurwerk.noot 21 Speelt de van buiten komende oorzaak bij het aanrichten van de schade echter een zodanig overheersende rol dat het dier daardoor louter tot object wordt, dan is artikel 6:179 BW weer niet van toepassing: door de kracht van de ontploffing van een vuurwerkdepot belandt een dier op de rijbaan, met een botsing met een automobilist tot gevolg. Toch is de toepassing van artikel 6:179 BW niet uitgesloten indien een (direct) actief handelen door het dier ontbreekt: een dier loopt de openbare weg op en wordt doodgereden, waarna een andere automobilist verongelukt door op een later moment tegen dit dode dier te botsen. Omdat het op de weg geraken van het dier (wel) op diens eigen energie is terug te voeren, kan artikel 6:179 BW toch van stal worden gehaald.noot 22
Wie is de bezitter?
Gezien het voorgaande gaat dus al een hele wereld schuil achter de zinsnede van artikel 6:179 BW, dat de schade ‘door het dier’ moet zijn aangericht. En het is niet zo dat dit artikel daarnáást geen toepassingsperikelen kent. Zo is de vraag op wie de aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW rust ook niet altijd even gemakkelijk te beantwoorden. Een zwerfkat steekt plotseling de weg over met een ongeval tot gevolg. Kan degene die zich het lot van dit dier had aangetrokken als bezitter worden aangemerkt? Het hof oordeelde van niet omdat de omstandigheid dat de dochter van het gezin een zekere band met de kat had opgebouwd daarvoor onvoldoende was.noot 23 Discussie speelde ook in een zaak waarin een ander het schadeveroorzakende paard van de bezitter langdurig en intensief verzorgde. Deze verzorger werd evenmin als bezitter aangemerkt.noot 24 Een stichting die moeilijk plaatsbare honden ter adoptie aanbood, werd echter nog steeds als bezitter aangemerkt, zelfs nadat de stichting de ‘probleemhond’ al uit handen had gegeven aan zijn nieuwe baasje. Laatstgenoemde werd gebeten toen hij voor de bench van de hond hurkte om de band van zijn muilkorf strakker te doen, en kon zodoende (toch) op voet van artikel 6:179 BW aankloppen bij de stichting.noot 25
Niet altijd de bezitter als aansprakelijkepersoon
Is eenmaal een bezitter in de zin van artikel 6:179 BW aangewezen, dan betekent dat echter niet altijd dat daarmee dé risicoaansprakelijke persoon ook is gevonden. Van belang is artikel 6:181 BW, waaruit volgt dat in gevallen waarin bedrijfsmatig gebruik van het dier wordt gemaakt, de aansprakelijkheid van de bezitter naar deze bedrijfsmatige gebruiker wordt verlegd. Zo bleken de pijlen van het slachtoffer na een trap van een paard op de manege gericht op de verkeerde persoon: niet de bezitter maar de manege was ingevolge artikel 6:181 BW de (exclusief) aansprakelijke persoon.noot 26 Wanneer precies sprake is van de uitoefening van een ‘bedrijf’ – vallen bijvoorbeeld de beroepsbeoefenaar en de overheid daar ook onder? – en van het ‘gebruik’ van een dier – vallen bijvoorbeeld het (enkel) stallen en vervoeren van dieren daar ook onder? – is echter nog niet uitgekristalliseerd.noot 27
Heeft het slachtoffer eigen schuld?
Belangrijk voor de praktijk is ook de rol van de eigen schuld-bepaling van artikel 6:101 BW: het komt nogal eens voor dat de benadeelde zelf ook wat valt ‘toe te rekenen’ als een dier schade veroorzaakt. Zo wordt bijvoorbeeld wel als stelregel gehanteerd dat degene die vrijwillig het paard van een ander berijdt en vervolgens slachtoffer wordt van de eigen energie van dit dier, op grond van artikel 6:179 (jo. artikel 181 BW) geen recht heeft op volledige vergoeding van de schade. Bekend wordt namelijk verondersteld dat dieren onberekenbaar gedrag kunnen vertonen en dat dit risico in zoverre door de berijder is aanvaard dat de schade op grond van artikel 6:101 BW deels voor eigen rekening blijft.noot 28 In lijn hiermee werd ook een deel eigen schuld aangenomen van het slachtoffer dat werd gebeten door de hiervoor genoemde adoptiehond, omdat hij zich bewust had ‘ingelaten’ met (de gevaren verbonden aan) deze ‘probleemhond’.
Of, en zo ja in hoeverre, in een voorkomend geval ‘eigen schuld’ van het slachtoffer op zijn plaats is, hangt steeds af van alle omstandigheden van het geval en de rechtspraak is hierover nogal wisselend.noot 29
Hoe zit het met exoneratieclausules?
Tot slot kan vermeld worden dat op het terrein van de aansprakelijkheid voor dieren niet zelden problematiek speelt rondom het gebruik van exoneratieclausules. Denk aan het welbekende ‘op eigen risico’ betreden van een manegeterrein of deelnemen aan een paardrijles. In artikel 6:237 sub f BW is geregeld dat dergelijke uitsluitingen van aansprakelijkheid doorgaans ‘vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn’ en dat het aan de gebruiker van een dergelijke clausule is om aan te tonen dat de desbetreffende uitsluiting in het concrete geval (toch) redelijk is. Ook hier weer zijn alle omstandigheden van het geval van belang, maar wanneer sprake is van ernstige personenschade terwijl de gebruiker van de clausule daarvoor is verzekerd (of zich had kunnen verzekeren) zal bedoeld vermoeden niet snel ontzenuwd kunnen worden.noot 30 Verraderlijk in dit verband kan nog zijn de regeling van artikel 3:52 lid 1 sub d BW jo. artikel 6:235 lid 4 BW, waarin is bepaald dat het slachtoffer (slechts) een termijn van drie jaren heeft om, nadat daarop een beroep is gedaan, de betreffende exoneratieclausule te vernietigen.
4. Afronding
De wetgever heeft met de aansprakelijkheid voor dieren van artikel 6:179 BW een civielrechtelijke regeling willen treffen waarmee slachtoffers van schade door dieren op eenvoudige wijze aanspraak kunnen maken op schadeloosstelling. Hoewel de wettelijke regeling op het eerste gezicht inderdaad ook ongecompliceerd voorkomt. Of de aansprakelijkheid van artikel 6:179 BW überhaupt intreedt, op wie deze rust, en wat de omvang van de aansprakelijkheid dan precies is, zijn wezenlijke vragen die ook in eenvoudige casusposities niet altijd gemakkelijk zijn te beantwoorden. Kortom, niet alleen in de omgang met dieren zelf maar ook bij de praktische toepassing van het op deze levende wezens betrekking hebbende artikel 6:179 BW is alertheid geboden; dit ogenschijnlijk eenvoudige wetsartikel kan namelijk evenzeer onberekenbaar uit de hoek komen.noot 31
Noten
-
https://dibevo.nl/pers/nederlander-blijft-trouw-aan-huisdier-ongeacht-hogere-kosten.
-
Hof Amsterdam 24 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:582 (Toewijzing beklag ex artikel 12 Sv).
-
Rb. Amsterdam 22 december 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:8389 (Dodelijke hondenbeet).
-
Het gaat namelijk om een aansprakelijkheid in hoedanigheid c.q. kwaliteit, zonder dat de aansprakelijkheid herleid hoeft te worden tot eigen ‘foutief’ gedrag van de aansprakelijke persoon.
-
HR 7 maart 1980, NJ 1980/353 (Stierkalf).
-
Parl. Gesch. Boek 6, p. 763; HR 24 februari 1984, NJ 1984/415 (Bardoel/Swinkels).
-
HR 23 februari 1990, NJ 1990/365 (Zengerle/Blezer).
-
Voor wat betreft de schadevergoeding zou dan gedacht kunnen worden aan affectieschade zijdens de ouders van het overleden jongetje en de gemaakte begrafeniskosten, geregeld in artikel 6:108 BW.
-
Rb. Middelburg 13 februari 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5965 (Draaiend hoofd pony).
-
Hof Arnhem 22 juni 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BN0684 (Politiehond); Hof Arnhem-Leeuwarden 22 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:491 (Hindernis).
-
Hof Arnhem-Leeuwarden 16 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4540 (Paard gaat op hand staan).
-
C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, Den Haag: Boom Juridisch 2023, p. 285; Hof Den Bosch 17 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1938 (Struikelend paard).
-
Rb. Den Haag 29 augustus 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:10857 (Puppycursus).
-
Vgl. ook A-G Asser in zijn conclusie voor HR 23 februari 1990, NJ 1990/365 (Zengerle/Blezer).
-
HR 24 februari 1984, NJ 1984/415 (Bardoel/Swinkels).
-
In het buitenland wordt verschillend omgegaan met deze problematiek, zie Asser/Sieburgh 6-IV 2023/253.
-
Hof Arnhem 19 december 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AZ9745 (Zwoegerziekte).
-
Hof Arnhem 11 oktober 2005 en 20 juni 2006, JA 2006/100 (Huifkar).
-
Parl. Gesch. Boek 6, p. 763.
-
Asser/Sieburgh 6-IV 2023/254.
-
Rb. Arnhem 23 november 2005, ECLI:NL:RBARN:2005:AV0854 (Dode hond op snelweg).
-
Hof Den Haag 28 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3304 (Zwerfkat).
-
Hof Arnhem-Leeuwarden 4 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7969 (Verzorgen paard).
-
Rb. Gelderland 28 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1498 (Adoptiehond).
-
HR 1 april 2011, NJ 2011/405, m.nt. Tjong Tjin Tai (Paard Loretta).
-
Hof Arnhem-Leeuwarden 26 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3241 (Paardenkliniek), waarin rechtbank en hof tegengesteld oordeelden over de invulling van het ‘gebruiksbegrip’ van artikel 6:181 BW. Zie nader hierover A. Kolder, Aansprakelijkheid van de bedrijfsmatige gebruiker, diss. Groningen 2018.
-
HR 25 oktober 2002, NJ 2004/556 (Bunink/Amstelland).
-
Bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 15 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5670 (Paardrijles) en Rb. Gelderland 19 augustus 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5316 (Proefrit).
-
Bijv. Rb. Zutphen 26 mei 2010, ECLI:NL:RBZUT:2010:BM6031 (Paardrijles); Rb. Gelderland 28 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1498 (Adoptiehond).
-
Vgl. ook A. Kolder, ‘De onberekenbaarheid van art. 6:179 BW’, AV&S 2020/1.