van de nova

uitspraken

Van de tuchtrechter

Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Tjitske Cieremans, Maurice Mooibroek en Robert Sanders.

Debat voortzetten terwijl daarvoor geen ruimte meer was

  • Hof van Discipline 27 maart 2023, zaaknr. 220029, ECLI:NL:TAHVD:2023:45.
  • Artikel 10a lid 1 sub a Advw, gedragsregel 21 lid 3.
  • Geen grammaticale uitleg van gedragsregel 21 lid 3. Debat voortzetten terwijl daarvoor geen ruimte meer was.

Mr. X heeft zijn cliënt bijgestaan in een kort geding. Op de zitting is afgesproken dat de kwestie wordt aangehouden en dat mr. X aan de voorzieningenrechter zal berichten of hij vonnis wenst of dat de zaak kan worden doorgehaald. Mr. X heeft vervolgens vonnis gevraagd. In een brief van een dag later heeft mr. X echter ook een tweetal nieuwe producties toegezonden en een omschrijving gegeven van hetgeen volgens mr. X na afloop van de zitting is voorgevallen. Hiervoor had mr. X geen toestemming gevraagd van de wederpartij, klager. De advocaat van de wederpartij heeft gesommeerd om haar brief met producties in te trekken, maar aan deze sommatie heeft mr. X geen gehoor gegeven. De griffie van de rechtbank heeft de brief en producties geretourneerd. In het vonnis is opgenomen dat na de brief met producties vonnis is bepaald.

Klager stelt dat mr. X de toentertijd geldende (toelichting op) gedragsregel 21 lid 3 heeft geschonden. In de toelichting stond destijds dat het een advocaat in een lopende zaak niet geoorloofd is om zonder toestemming van de andere advocaat zich tot de rechter te wenden nadat vonnis is gevraagd (pas later is dit gewijzigd in: nadat vonnis is bepaald.)

De raad acht de klacht gegrond doch legt mr. X geen maatregel op. De raad neemt de gewijzigde (toelichting op) gedragsregel 21 lid 3 in aanmerking, zoals deze immers gold ten tijde van verzenden van de brief met producties. Tekstueel heeft mr. X volgens de raad een punt als zij stelt dat er in de gedragsregels gesproken wordt over vonnis bepalen en dat dat woord in het proces-verbaal niet voorkomt en (sterker nog) de rechter in het vonnis aangeeft dat pas na verzending van de brief in kwestie vonnis is bepaald. Mr. X kan echter niet volstaan met een dergelijke grammaticale interpretatie van de betreffende gedragsregel en het proces-verbaal. Het proces-verbaal laat zien dat het de bedoeling van de rechter was dat de behandeling zou worden gesloten en dat alleen klager nog in de gelegenheid werd gesteld om de zaak in te trekken alvorens er een vonnis kwam.

Het hof ziet in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad. Mr. X heeft geprobeerd het debat voort te zetten terwijl daarvoor geen ruimte meer was. Daarmee heeft mr. X in strijd gehandeld met artikel 46 Advw. Bekrachtiging.

Ontvankelijkheid tweede verweven klacht

  • Hof van Discipline 10 juli 2023, zaaknrs. 220168 en 220169, ECLI:NL:TAHVD:2023:116.
  • Artikel 47b lid 1 Advw.
  • Klacht is zodanig verweven met eerdere klacht dat beginselen van een behoorlijk tuchtprocesrecht aan inhoudelijke beoordeling in de weg staan.

Klaagster is betrokken in een civiele procedure waarbij mrs. X en Y optreden voor klaagsters wederpartij. Naar aanleiding van een door mrs. X en Y ingediende conclusie van antwoord, in het bijzonder een daaraan gehechte productie, dient klaagster een klacht tegen hen in. De rechtbank wijst klaagsters vordering af. Enkele maanden later dient klaagster een tweede klacht in. De tweede klacht houdt in dat mrs. X en Y bij de conclusie van antwoord als productie (civiel-, straf- en persoonsgegevensrechtelijk) kenbaar onrechtmatig verkregen informatie hebben overgelegd en zij hebben kenbaar en bewust een onware stelling geponeerd in de conclusie van antwoord.

De eerste klacht wordt bij voorzittersbeslissing kennelijk ongegrond verklaard en het daartegen ingediende verzet acht de raad ongegrond. De tweede klacht verklaart de voorzitter op grond van het ne bis in idem-beginsel kennelijk niet-ontvankelijk. In verzet oordeelt de raad dat de voorzitter tot een onjuist oordeel is gekomen door uit te gaan van schending van het ne bis in idem-beginsel. Met klaagster meent de raad dat aan de tweede klacht andere feiten ten grondslag liggen dan die waarover werd beslist in de eerste klacht. De raad verklaart daarom het verzet gegrond, maar klaagster is alsnog niet-ontvankelijk in haar tweede klacht omdat zij in dit geval heeft verzaakt om haar klachten over het optreden van mrs. X en Y in één keer aan de deken, en daarmee aan de raad, voor te leggen.

In hoger beroep oordeelt het hof over de ontvankelijkheid van de tweede klacht. Het hof stelt voorop dat de tweede klacht niet gelijk is aan de eerste door klaagster ingediende klacht. De raad heeft daarom terecht overwogen dat geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. Ook is de raad er terecht vanuit gegaan dat het tuchtrecht geen (wettelijke) verplichting kent op grond waarvan een klager gehouden is zijn klachten tegen een advocaat te concentreren en deze tegelijkertijd in één tuchtprocedure aanhangig te maken. Hoewel het wenselijk is dat een klager zijn klachten zo veel mogelijk bundelt, bestaat daartoe volgens het hof geen verplichting. Dat laat echter onverlet dat in een concreet geval het indienen van een opvolgende klacht in strijd kan komen met de beginselen van een behoorlijk tuchtprocesrecht.

Zowel de eerste als de tweede klacht heeft betrekking op dezelfde civiele procedure. Van de eerste klacht hebben twee klachtonderdelen betrekking op de conclusie van antwoord en de door mrs. X en Y overgelegde productie, waarvan klaagster stelt dat dit document onrechtmatig verkregen is en bovendien slechts gedeeltelijk overgelegd. Ook hebben mrs. X en Y volgens klaagster bewust onjuiste feiten geponeerd. De beide klachtonderdelen in de tweede klachtzaak hebben eveneens betrekking op de ingediende conclusie. Ditmaal gaat het over een andere productie, waarvan klaagster meent dat deze eveneens onrechtmatig verkregen zou zijn, en over de betwisting van gemaakte incassokosten, wat volgens klaagster een bewuste onwaarheid zou zijn geweest.

Het hof is van oordeel dat de tweede klacht ziet op hetzelfde feitencomplex als de eerste klacht. In het bijzonder ziet de tweede klacht op de inhoud van de door mrs. X en Y genomen conclusie, waarover ook in de eerste klachtzaak is geklaagd. Het gaat in ieder geval niet om gebeurtenissen die dateren van na het indienen van de eerste klacht of gegevens waarvan klaagster niet eerder kennis had kunnen nemen.

Naar het oordeel van het hof is deze tweede klacht dan ook zodanig verweven met de eerste door klaagster ingediende klacht, dat van klaagster redelijkerwijs verlangd had mogen worden dat zij de nu voorgelegde klacht ten tijde van de tuchtrechtelijke behandeling van de eerste klacht had ingediend. Naar het oordeel van het hof staan daarom de beginselen van een behoorlijk tuchtprocesrecht aan een inhoudelijke beoordeling van deze klacht in de weg.

Doelmatigheid bij veroordeling tot betaling

  • Hof van Discipline 14 juli 2023, zaaknr. 220164, ECLI:NL:TAHVD:2023:110.
  • Artikel 10a Advw; gedragsregel 6 lid 1.
  • Doelmatigheid ziet ook op tenuitvoerlegging van veroordeling tot betaling ten laste van de wederpartij.

Klager, zelf advocaat, heeft in persoon geprocedeerd tegen de cliënten van mr. X. De rechtbank heeft de vordering van klager afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten van € 720. Korte tijd later heeft de deurwaarder in opdracht van mr. X het vonnis aan klager betekend met het bevel om binnen twee dagen een bedrag van in totaal € 97,09 te voldoen. Klager heeft dit bedrag dezelfde dag aan de deurwaarder voldaan. Vervolgens heeft de deurwaarder in opdracht van mr. X onder intrekking en buiteneffectstelling van het eerdere exploot opnieuw het vonnis van de rechtbank aan klager betekend, met het bevel om binnen twee dagen een bedrag van in totaal € 947,68 te voldoen. Klager heeft dit bedrag aan de deurwaarder voldaan.

Klager verwijt mr. X in zijn klacht dat hij het vonnis twee keer aan klager heeft laten betekenen en hem daarmee onnodig op kosten heeft gejaagd en klager niet eerst in de gelegenheid gesteld om vrijwillig aan het vonnis te voldoen.

In hoger beroep wijst het hof erop dat gedragsregel 6 lid 1 inhoudt dat de advocaat een doelmatige behandeling van de zaak nastreeft en in het oog houdt dat ook ten laste van een wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt. Anders dan mr. X stelt, ziet deze gedragsregel ook op de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot betaling ten laste van de wederpartij. Betekening van een uitspraak brengt voor de wederpartij kosten met zich mee. Als het gaat om een veroordeling tot betaling hangt het van de omstandig­heden van het geval af of een advocaat al dan niet zonder voorafgaand betalingsverzoek tot betekening van de uitspraak mag overgaan. Zo kan het een relevante omstandigheid zijn als de advocaat uit gedragingen van de wederpartij moet afleiden dat hij niet vrijwillig aan het vonnis zal voldoen. In beginsel is het gebruikelijk en passend om de debiteur na ontvangst van de uitspraak eerst in de gelegenheid te stellen (per e-mail of brief) om binnen een bepaalde termijn vrijwillig aan de veroordeling te voldoen en heeft deze handelwijze als uitgangspunt te gelden, aldus het hof.

In deze zaak was er geen indicatie dat klager niet vrijwillig aan het vonnis zou voldoen. Bovendien ging het hier slechts om een beperkt bedrag van € 720, zodat de kosten van een (niet nood­zakelijke) betekening en nasalaris verhoudings­gewijs een fors bedrag opleveren. Het hof is dan ook met de raad van oordeel dat mr. X onder deze omstandig­heden tucht­rechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klager niet eerst een termijn te geven om vrijwillig aan het vonnis te voldoen. Hij heeft hierdoor de belangen van klager onnodig geschaad.

Waarschuwing.