vak & mens interview

Sleutelen aan het appelprocesrecht

Cassatieadvocaat Nadine Groeneveld-Tijssens is sinds september vorig jaar bijzonder hoogleraar appelrechtspraak aan de Tilburg Law School. In die rol hoopt ze onder andere een bijdrage te leveren aan de verbetering van het procesrecht in hoger beroep.

Kritiek op de appelrechtspraak is zo oud als de rechtspraak zelf. In de inaugurele rede waarmee Groeneveld half oktober haar leerstoel aanvaardde, vat zij de bezwaren samen met de woorden ‘traag, duur en ingewikkeld’. Spreekt ze uit eigen ervaring, frustratie wellicht? ‘Nee hoor, ik procedeer wel regelmatig in hoger beroep, maar deze kritiek komt uit de wetenschappelijke literatuur. Ik neem die als uitgangspunt voor mijn onderzoek en ga vervolgens kijken hoe het beter kan.’

De complexiteit is in de loop der tijd tot stand gekomen, als een evolutionair proces, constateert ze. ‘De wetgever heeft niet zoveel geregeld ten aanzien van het appelproces. Veel is overgelaten aan invulling vanuit de Rechtspraak. En die appelprocesrechtelijke leerstukken van de Hoge Raad komen heel geleidelijk tot stand. Asser typeerde het ooit als een schitterend, maar moeilijk te doorgronden bouwwerk, dat voortdurend in aanbouw is.’

Het zijn met name zaken als het grievenstelsel, de devolutieve werking en de twee­conclusie­regel die de boel ingewikkeld maken, stelt Groeneveld vast. ‘Bovendien is er in hoger beroep vaak sprake van verschillende vorderingen. Je kunt te maken hebben met een eis in conventie, maar ook met een tegeneis, in reconventie. En wat als iemand niet in hoger beroep gaat van de tegeneis? Dat kan tot lastige procesrechtelijke vragen leiden.’

In de bundel ‘Recht en rechtspraak vanaf 2040’ (Jan Vranken e.a., Boom juridisch, 2021) wordt een sombere toekomst voorspeld voor het hoger beroep. De rechtspraak in tweede aanleg biedt onvoldoende toegevoegde waarde, luidt het oordeel, tenzij er rigoureus wordt ingegrepen. ‘Ik heb me afgevraagd hoe reëel dat is. De kritiek op het hoger beroep is al oud en er zijn tal van hervormingsvoorstellen gedaan. Ik noem het aan banden leggen van de herkansingsfunctie, de tweeconclusieregel strakker hanteren en de introductie van een verlofstelsel. De vraag is welke effecten dat heeft.’

Groeneveld verwijst naar Duitsland, waar de wetgever in 2002 ingreep omdat er te veel in hoger beroep werd geproduceerd. ‘De herkansingsfunctie werd aan banden gelegd. Maar je zag dat de rechter binnen enkele jaren toch kans zag om een deel daarvan te herstellen, door de ruimte die de wetgever had gelaten. Het systeem zocht en vond als het ware een nieuw natuurlijk evenwicht, die de quick fix omzeilde.’

‘Het evenwicht lijkt zich sowieso te herstellen als je rigoureus ingrijpt’

Groeneveld ziet de rechtspraak als een ecosysteem, waarbinnen voortdurend sprake is van belangen­afwegingen. ‘Het appelprocesrecht hangt nauw samen met de eerste aanleg en cassatie. De verschillende geledingen binnen dat stelsel beïnvloeden elkaar. Als je in eerste aanleg heel veel mogelijkheden hebt, dan heb je misschien een korter hoger beroep. En andersom. Het is een complex samenspel. Dat bedoel ik met het natuurlijk evenwicht. Dat evenwicht lijkt zich sowieso te herstellen als je rigoureus ingrijpt.’

De hoogleraar volgt om die reden liever de weg van de geleidelijkheid. Aan de hand van experimenten voorzichtig proberen wat werkt en wat niet, luidt haar devies. Om die reden haakt ze aan bij enkele lopende experimenten van de Raad voor de rechtspraak. Concreet voorbeeld is het regiegesprek, zoals het hof Arnhem-Leeuwarden dat sinds anderhalf jaar aanbiedt. In dat gesprek kunnen raadsheer en betrokken advocaten gezamenlijke procesafspraken maken, passend bij het doel dat hen voor ogen staat.

‘Bij een regiegesprek wordt aan advocaten op voorhand een vragenlijst verstrekt. Ik wil onderzoeken of die vragenlijst beter kan, effectiever. Moet die meer of andere informatie bevatten? Dient de informatie allemaal vanuit de Rechtspraak te komen of heeft de advocatuur daar ook een rol?’

Second opinion

Ook het beoogde maatwerk dat uit het regiegesprek kan voortvloeien, verdient nader onderzoek, meent Groeneveld. ‘Denk bijvoorbeeld aan de second opinion-procedure. Dat is een procedure waarbij je de raadsheer vraagt om een second opinion op de uitspraak in eerste aanleg. Dat is natuurlijk goedkoper en sneller dan wanneer je een volledig hoger beroep doorloopt. Ik vind het interessant om te zien of we op dat terrein winst kunnen boeken.’

Groeneveld ziet de nodige potentie in de second opinionprocedure, meer dan momenteel wordt benut. ‘Er wordt nog niet zoveel gebruik van gemaakt, bij mijn weten zijn er ongeveer 25 uitspraken gedaan. Interessante vraag is waarom daar niet veel vaker gebruik van wordt gemaakt. Moet het misschien op een andere manier worden aangeboden? Nu beslist de rechter in hoger beroep of de zaak geschikt kan zijn voor een second opinion, zou dat anders moeten? Weten advocaten überhaupt van het bestaan, kan er aan de bekendheid worden gewerkt?’

Daar ligt ook een taak bij het onderwijs, meent de hoogleraar. Binnen de universiteiten, maar ook bij de beroepsopleiding. ‘Bewustwording lost al een gedeelte van het probleem op. Als ik kijk naar de advocatuur: ik heb mij laten vertellen dat er binnen de beroeps­opleiding niet veel aandacht is voor het hoger beroep, voor het appelprocesrecht. Dat betekent dat je jezelf dan via zelfstudie of aanvullende cursussen moet scholen. Het zou helpen als vanuit de advocatuur wordt onderkend dat procederen in hoger beroep een vak apart is, waarin je je moet verdiepen voordat je dat gaat doen.’