juridisch even opfrissen

Prorogatie bij de kantonrechter

Volgens artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechts­vordering (Rv) kunnen partijen zich in bepaalde gevallen tot de kanton­rechter van hun keuze wenden om een geschil te beslechten. Hoe zit dat ook alweer?

Normaal gesproken is de kanton­rechter alleen bevoegd in zogenoemde aardzaken (denk aan arbeids- en huurzakennoot 1 en bij alle vorderingen tot € 25.000. Op grond van artikel 96 Rv kunnen andere zaken –⁠ die volgens de wet normaliter tot de competentie van de sector civiel behoren ⁠– echter óók ter beslechting aan de kanton­rechter worden voorgelegd. Partijen moeten dat gezamenlijk doen; bij een verzoek van één partij moet de kanton­rechter de andere partij(en) uitnodigen om daar al of niet mee in te stemmen.

Een dergelijk verzoek kan alleen gedaan worden als het gaat om zaken die ‘ter vrije bepaling van partijen staan’.Dat betekent dat deze mogelijkheid niet bestaat in bijvoorbeeld familie­rechtelijke kwesties –⁠ denk aan echtscheiding, gezag, afstamming of adoptienoot 2 ⁠– of bij kwesties waarin de wettelijke regeling van openbare orde is, zoals het geval is bij de verificatie van vorderingen in een faillissement.noot 3 In dat soort gevallen kunnen partijen dus niet worden ontvangen in hun verzoek ex artikel 96 Rv.

De procedure van artikel 96 Rv is bij uitstek geschikt voor situaties waarin partijen wel een geschil hebben, maar niet diametraal tegenover elkaar staan; de rechter is simpelweg nodig om een tussen partijen spelende rechtsvraag te beantwoorden. Een voorbeeld daarvan is hoe een bepaalde cao-bepaling binnen een arbeidsrelatie moet worden toegepast.

Uiteraard moet wel sprake zijn van een daadwerkelijk geschil tussen partijen. Het verzoek van twee partijen die de kanton­rechter vroegen om een soort legal opinion over de vraag of de inhoud van een bepaalde overeenkomst –⁠ die zij voornemens waren te gaan sluiten, en over de tekst waarvan zij het eens waren ⁠– geoorloofd was, werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.noot 4

Als het wenselijk is dat hoger beroep tegen de op grond van artikel 96 Rv te wijzen beschikking openstaat, moeten partijen zich dat recht uitdrukkelijk voorbehouden (artikel 333 Rv). Een dergelijk voorbehoud kan niet worden aangenomen op grond van stilzwijgende instemming.noot 5

Uit een recente conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad blijkt dat het verstandig is om altijd op je hoede te zijn; akkoord gaan met een praktische gang van zaken bij de kanton­rechter kan (al dan niet onbewust) leiden tot het doen van afstand van hoger beroep.noot 6 In de zaak uit die conclusie stelde eiser een vordering van € 25.174,78 te hebben; aanvankelijk beperkte hij zijn vordering tot onder de € 25.000 zodat hij bij de kanton­rechter terechtkon. Gedurende de procedure vermeerderde hij zijn eis echter alsnog tot boven de competentie­grens. De kanton­rechter constateerde dat ook, maar stelde tijdens de mondelinge behandeling aan partijen voor om de zaak toch te behandelen. Eiser en gedaagde stemden daar allebei mee in. Zo werd de zaak dus de facto voortgezet op grond van artikel 96 Rv. Slechts een klein gedeelte van de vordering van eiser werd toegewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Aangezien hoger beroep niet was voorbehouden, verklaarde het gerechtshof eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering. Ook bij de Hoge Raad ving eiser bot.noot 7 Kortom, houd er dus rekening mee dat de gewone procedure bij de kanton­rechter gaandeweg van kleur kan verschieten, en dat dat gevolgen heeft voor de appellabiliteit.

Arent Jan Oskam is advocaat bij Wybenga Advocaten.

Noten

  1. Zie artikel 93 Rv voor de complete lijst.

  2. Van de Hel-Koedoot, T&C Rv, commentaar op art. 96 Rv, aant. 1a.

  3. Kantonrechter Amsterdam 10 oktober 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7099.

  4. Kantonrechter Alkmaar 31 maart 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:3119.

  5. HR 8 november 2022, NJ 2003, 15, r.o. 3.6.

  6. Conclusie van 16 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:595.

  7. Hoge Raad 15 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1233.