van de nova
uitspraken
Van de tuchtrechter
Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Tjitske Cieremans, Maurice Mooibroek en Robert Sanders.
Overlappende rechtsgebieden
- Hof van Discipline, zaak nr. 220155, ECLI:
NL: .TAHVD: 2023:85 - Advocatenwet artikel 46, Gedragsregel 18.
- Overlap tussen civielrechtelijke en tuchtrechtelijke beoordeling van optreden advocaat.
Mr. X had in eerste instantie bij de Raad van Discipline een waarschuwing opgelopen. Een deel van klachtonderdelen was gegrond verklaard. Zowel klaagster als mr. X ging in hoger beroep.
Het ging vooral om de advocaatkosten van een echtscheidingsprocedure tussen klaagster en haar (ex-)man. Mr. X had klaagster bij inname van de zaak bevestigd dat zij, gezien het te verwachten vermogen dat haar na de echtscheiding zou toevallen en de te verwachten partneralimentatie, geen aanspraak op gefinancierde rechtshulp zou kunnen maken. Aangezien klaagster niet direct over financiële middelen zou kunnen beschikken, zou mr. X pas na overleg declareren, maar haar wel op de hoogte houden van de gemaakte uren en kosten. In de periode erna zond mr. X voorschotdeclaraties van € 1.000 respectievelijk € 500 en declaraties voor de gegeven bijstand.
De gevraagde voorlopige voorziening voor partneralimentatie werd afgewezen. Ook in de bodemzaak werd de gevraagde partneralimentatie afgewezen. Wél werd de echtscheiding uitgesproken en werd het verzoek tot scheiding en deling van de gemeenschap van goederen toegewezen met aanwijzing van een notaris en onzijdige personen. Klaagster wisselde vervolgens van advocaat. Toen mr. X om betaling van zijn declaraties vroeg en een procedure aankondigde, liet de nieuwe advocaat weten alsdan een klacht te zullen indienen.
En zo geschiedde. De klacht werd ingediend en ondertussen diende een incassoprocedure bij de rechtbank tussen klaagster en mr. X. De rechtbank wees de vordering van mr. X toe. Het gerechtshof bekrachtigde die beslissing en oordeelde dat mr. X geen toevoeging had dienen aan te vragen voor klaagster omdat duidelijk was dat er te veel vermogen zou vrijkomen na de echtscheiding. Dat was afdoende besproken en vastgelegd in de opdrachtbevestiging. Daarbij kwam dat er ten tijde van die uitspraak van het gerechtshof daadwerkelijk vermogen naar klaagster was toegevloeid en in hoger beroep van de echtscheidingszaak partneralimentatie van ruim € 5.000 was toegewezen. Volgens het gerechtshof was er bij de inname van de zaak een voldoende, gegronde reden om aan te nemen dat een toevoeging niet mogelijk was. Daarmee had mr. X aan zijn zorgplicht voldaan. Die zorgplicht wordt ingevuld door Gedragsregel 18 en die werd door het gerechtshof gebruikt bij de toetsing of er mr. X had kunnen handelen zoals hij had gedaan.
Klaagster meende ook nog onder druk te zijn gezet om mr. X op gezette tijden te moeten betalen, met een betalingsregeling, waarvoor zij geld had moeten lenen. Maar al met al vond het gerechtshof de communicatie en de handelingen van mr. X met betrekking tot de declaraties zorgvuldig genoeg. Klaagster had ook moeilijk kunnen verwachten dat mr. X het gehele traject van de echtscheiding zou voorfinancieren, aldus het gerechtshof.
Tot slot verweet klaagster mr. X fouten te hebben gemaakt bij de inrichting van de echtscheidingsprocedure. Met name het verzoek om aanstelling van een notaris en onzijdige personen, terwijl überhaupt geen afspraken mogelijk waren geweest volgens klaagster, was een verkeerde aanpak geweest. Maar ook dat verwijt strandde bij het gerechtshof.
In de tuchtklacht spelen dezelfde verwijten: onvoldoende aandacht voor de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp, druk om declaraties te betalen en foute aanpak van de echtscheidingsprocedure. Waar de raad nog meeging met de klachtonderdelen over de gang van zaken rond het afzien van een toevoegingsaanvraag wijst het hof (hier dus: het Hof van Discipline te onderscheiden van het (civiele) gerechtshof hiervoor) ook die klachtonderdelen af.
Daarbij geeft het hof aan dat het een eigen beoordeling geeft. De civiele vordering en de tuchtrechtelijke klacht zijn verschillende rechtsgebieden met een eigen beoordelingskader. Maar er is wel overlap denkbaar en die was er in dit geval ook. Het gerechtshof heeft immers de civiele zorgvuldigheidsnorm – die van de redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsbeoefenaar – mede ingevuld met Gedragsregel 18, terwijl ook in het tuchtrecht naar de wijze van (goede) beroepsuitoefening wordt gekeken. Indien klaagster zou menen dat er tuchtrechtelijk een ander oordeel geveld moet worden, had zij moeten aangeven waarom die toetsing bij de tuchtrechter anders moet uitpakken. En dat had zij niet of onvoldoende gedaan. En het hof acht het oordeel van het gerechtshof niet onjuist.
Anders dan de raad besluit het hof daarom dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn. Daarmee vervalt ook de proceskostenveroordeling die door de raad aan mr. X was opgelegd.
Tegenstrijdige belangen
- Hof van Discipline, zaak nr. 220080, ECLI:
NL: .TAHVD: 2023:71 - Advocatenwet artikel 46, Gedragsregel 15.
- Optreden voor vof en een van de vennoten tegen andere vennoot geeft tegenstrijdig belang.
In deze zaak staat een vof met haar twee vennoten centraal. Vennoot 1 meende dat vennoot 2 (nieuw), die haar aandeel in de vof van een eerdere vennoot 2 (oud) overgedragen had gekregen, ten onrechte gelden onttrok aan de vof. In kort geding werd door de vof en vennoot 1 een voorschot van € 2,9 miljoen gevorderd van zowel vennoot 2 (oud) als vennoot 2 (nieuw). Een niet-ondertekend managementcontract tussen de vennoten kende een regeling over vertegenwoordiging van de vof door de vennoten. Die waren zelfstandig bevoegd, maar bij optreden in rechte namens de vof was wél toestemming van de beide vennoten vereist.
Mr. X trad als advocaat op van eiseressen in kort geding, de vof en vennoot 1. Dat leverde hem een klacht op van zowel de vof als vennoot 2 (nieuw). Die klacht bestond uit drie onderdelen. Opvallend is dat raad en hof op alle drie die onderdelen tot een verschillend oordeel komen.
De eerste klacht betrof het verwijt dat mr. X had moeten onderkennen dat er een tegenstrijdig belang was geweest tussen de vof en vennoot 1. In kort geding vroegen zij namelijk gezamenlijk betaling van dat voorschot, als gevolg waarvan er over de verdeling tussen de vof en vennoot 1 een conflict zou kunnen ontstaan. Mr. X vond dat wel duidelijk was dat het voorschot bedoeld was voor de vof. De raad zag het probleem inderdaad niet, maar het hof wel. Uit de formulering van de dagvaarding bleek niet dat het voorschot uitsluitend voor de vof bedoeld was. Daarmee lag het conflict op de loer. En dat is voldoende. De advocaat moet voorkomen dat een tegenstrijdig belang kán ontstaan. Als zoiets kan gebeuren, en daar moet een advocaat alert op zijn, moet de advocaat zich uit eigen beweging terugtrekken, aldus het hof. Een gegrond klachtonderdeel dus.
Het tweede onderdeel klaagde over onbevoegd optreden namens de vof. De raad vond dat daarvan sprake was geweest. Van toestemming van vennoot 2 (nieuw) was namelijk niet gebleken. Bij gebreke daarvan had mr. X een rechterlijke machtiging kunnen vragen om die toestemmingseis te passeren en (ook) namens de vof te mogen optreden, maar dat was niet gedaan. Het hof zag het echter anders. De inschrijving in het handelsregister verklaarde vennoot 1 volledig bevoegd. De afspraak in het managementcontract vond het hof niet eenduidig, en stond bovendien in een niet ondertekend deel van dat contract. Mr. X mocht daarom op aanwijzing van vennoot 1 ook voor de vof optreden. Ongegrond dus, al was het gezien het eerste en hierna ook het derde klachtonderdeel niet verstandig.
Het derde verwijt ging over het afgeven van stukken. Vennoot 2 (nieuw), die dus gedaagde was in het kort geding tegen de vof en vennoot 1 als eiseressen, had stukken opgevraagd bij mr. X. Vennoot 2 (nieuw) beriep zich daarbij op haar bevoegdheden als medevennoot van de vof. Zij vroeg afschrift van de opdrachtbevestiging van mr. X aan de vof, een overzicht van de door de vof ontvangen gelden en een overzicht van de declaraties van mr. X aan de vof. Mr. X had geweigerd die stukken af te geven. Hij zou in geval van afgifte zijn geheimhouding jegens de vof schenden, nu vennoot 1 geen toestemming voor afgifte van die stukken had gegeven. De raad meende dat die weigering terecht was. Het hof zag in die weigering nu juist de spagaat van de tegenstrijdige belangen die mr. X had toegelaten. Hij had zich in die positie laten manoeuvreren. Als hij eerder onderkend had dat er ook een conflict tussen vof en vennoot 1 had kunnen ontstaan, was dit niet gebeurd. Dan had hij voorzien dat er informatie kon ontstaan die de vof betrof en waar vennoot 2 (nieuw) recht op zou hebben, terwijl de andere vennoot dat zou willen weigeren. En mr. X als advocaat tussen twee kwaden moest kiezen.
Anders dan de raad besluit het hof daarom dat het eerste en het derde klachtonderdeel gegrond zijn en het tweede ongegrond. Het blijft wel bij de waarschuwing die de raad ook al had gegeven. Daarvoor was redengevend dat het derde klachtonderdeel voortvloeit uit de verkeerde inschatting van het eerste klachtonderdeel en mr. X een lange en tuchtrechtelijk schone staat van dienst had.