juridisch analyse
De Hoge Raad gaf recent meer gewicht aan de letterlijke tekst van een overeenkomst dan aan de veronderstelde bedoeling van betrokken partijen. Dat betekent niet dat het Haviltex-criterium daarmee aan kracht verliest, meent cassatieadvocaat Derk Rijpma.
De beschikking van de Hoge Raad van 25 augustus 2023, ECLI:
Is deze uitspraak interessant en ‘de moeite waard’? Ja, omdat zij wel weer wat opheldering over uitleg biedt. Partijen kunnen een contractuele uitlegmaatstaf overeenkomen waarin de bedoeling van partijen wordt geëcarteerd, maar het moet dan wel hun bedoeling zijn om een dergelijke maatstaf overeen te komen.
Biedt deze uitspraak een koersverandering? Nee, al was het maar omdat de uitspraak door een zetel van drie in plaats van vijf raadsheren is gedaan. Er wordt niet getornd aan het algemene uitgangspunt dat het bij uitleg, kort gezegd, gaat om de bedoeling van partijen, waarbij de schriftelijke vastlegging van die bedoeling een meer of minder belangrijk bewijsmiddel is, maar niet het enige.
Feiten
Wat is de context? Het gaat om alimentatieafspraken gemaakt door ex-echtelieden. De procedure is ingeleid door de curator van de vrouw. De man verloor in eerste aanleg, maar won in hoger beroep en in cassatie.
Bij beschikking van 24 december 2008 heeft de rechtbank Maastricht tussen de vrouw en de man de echtscheiding uitgesproken. In die beschikking heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie bepaald op € 160 per maand. Deze beschikking is op 22 januari 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In deze zaak is van toepassing artikel 1:157 lid 4 (oud) BW, omdat het gaat om een partneralimentatie van vóór 1 januari 2020. Dat artikel brengt mee dat de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Op grond van de wet zou de partneralimentatie in deze zaak dus eindigen op 22 januari 2021. De man en de vrouw zijn echter een langere alimentatietermijn overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst. Het hof vermeldt in rov. 5.3 van zijn beschikking de volgende stelling van de man over de aanleiding van die overeenkomst:
‘De vrouw had destijds bijstand van een advocaat en die heeft de vaststellingsovereenkomst ook opgesteld. De advocaat van de vrouw heeft destijds aangegeven dat de vrouw “een paar maanden langer dan de 12 jaar alimentatie wilde ontvangen, totdat zij met pensioen ging in mei 2021”. De man heeft daarmee ingestemd om in het kader van een minnelijke regeling tot een vaststellingsovereenkomst te komen.’
De vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen in september 2009. In de considerans van die overeenkomst is onder meer opgenomen:noot 1
‘Bij de uitvoering van de onderhavige overeenkomst prevaleert de letterlijke tekst van deze overeenkomst, in afwijking van het Haviltex-criterium, boven eventuele partijbedoelingen zodat dat bij geschillen die onverhoopt op welke wijze dan ook uit deze overeenkomst mochten voortvloeien, ook wanneer slechts een der partijen een geschil aanwezig acht, de competente rechter de bepalingen zoals opgenomen in de onderhavige overeenkomst uitsluitend grammaticaal dient uit te leggen en toe te passen.’
In artikel 1.7 van de vaststellingsovereenkomst is verder het volgende bepaald: ‘De partneralimentatie zal eindigen op de dag dat de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, te weten op 24 mei 2021.’
Het procesverloop
In deze procedure verzoekt de curator de termijn gedurende welke de man verplicht is aan de vrouw partneralimentatie te bepalen, te verlengen tot 25 mei 2024 (het moment waarop de vrouw AOW-gerechtigd wordt), subsidiair tot 25 mei 2022 (de dag waarop de vrouw 65 jaar wordt).
Van de kant van de vrouw is – kort gezegd – het volgende aangevoerd (zie ook rov. 5.4 van ’s hofs uitspraak). De datum 24 mei 2021 is een verschrijving. In de onderhandelingen tussen de (toenmalige) advocaten van partijen, die uiteindelijk hebben geleid tot de vaststellingsovereenkomst, zijn partijen er steeds vanuit gegaan dat de alimentatieverplichting van de man behoorde voort te duren tot aan het moment dat de vrouw zou beschikken over een AOW-uitkering; destijds bedroeg de AOW-gerechtigde leeftijd 65 jaar. De vrouw heeft altijd in loondienstverband in de fysiotherapiepraktijk van de man gewerkt. Zij heeft daardoor geen ouderdomspensioen in eigen beheer opgebouwd. Evenmin heeft de vrouw een prepensioen of uitgesteld pensioen of vervroegd pensioen opgebouwd.
De man heeft zich, kort gezegd, beroepen op de uitlegmaatstaf uit de considerans (de letterlijke tekst prevaleert) en op de eenduidigheid van de datum van 24 mei 2021.
De rechtbank constateert een innerlijke tegenstrijdigheid, waardoor een grammaticale uitleg volgens hem geen oplossing biedt. Hij heeft het subsidiaire verzoek van de curator toegewezen en bepaald dat de man gehouden is de partneralimentatie te voldoen tot 24 mei 2022.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de curator tot verlenging van de partneralimentatie alsnog afgewezen.
Het hof
Het hof motiveert zijn beslissing in de rov. 5.5.1 en 5.5.2, kort gezegd, als volgt: tussen partijen is niet in geschil dat zij uitleg van de overeenkomst conform het Haviltex-criterium hebben uitgesloten, en dat in geval van geschil de rechter de desbetreffende bepaling uitsluitend grammaticaal mag uitleggen.
Tussen partijen is echter wel in geschil wat het resultaat moet zijn van de grammaticale uitleg van artikel 1.7 over de einddatum van de partneralimentatie.
Op grond van de inhoud van artikel 1.7 van de vaststellingsovereenkomst is het enige gegeven dat niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, de daarin genoemde einddatum van 24 mei 2021. Het begrip pensioengerechtigde leeftijd is wel op meerdere wijzen uit te leggen, wat – gelet op de uitsluiting van het Haviltex- criterium – niet is toegestaan. De rechtbank is daarom met zijn oordeel dat uit de woorden ‘te weten’ blijkt dat partijen hiermee bedoeld hebben om met de opgenomen datum een verduidelijking te geven van het moment waarop de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken en dat sprake is geweest van een verschrijving wat de datum betreft, ten onrechte buiten de grammaticale uitleg van artikel 1.7 getreden. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking op dit punt moet worden vernietigd en dat het hof alsnog zal bepalen dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw op 24 mei 2021 is geëindigd.
Hoge Raad
De Hoge Raad parafraseert de uitlegmaatstaf uit de considerans van de vaststellingsovereenkomst (in rov. 3.2.1) als volgt:noot 2
‘Deze contractuele uitlegmaatstaf houdt in dat, in afwijking van het Haviltex-criterium, de letterlijke tekst van de overeenkomst prevaleert boven eventuele partijbedoelingen, zodat de rechter de bepalingen uit de overeenkomst uitsluitend grammaticaal dient uit te leggen en toe te passen (…)’
De Hoge Raad verbindt het begrip ‘grammaticale uitleg’ dus expliciet aan ‘letterlijke tekst’. Dat lijkt me ook de bedoeling van partijen geweest bij de keuze voor deze maatstaf.
De Hoge Raad constateert (in de laatste volzin van rov. 3.2.2) verder dat het cassatiemiddel niet klaagt dat het hof deze contractuele uitlegmaatstaf aan de hand van een onjuiste maatstaf of op onbegrijpelijke wijze heeft uitgelegd.
Over het oordeel van het hof overweegt de Hoge Raad als volgt:
Het hof heeft de contractuele uitlegmaatstaf zo uitgelegd, dat bij de uitleg van artikel 1.7 van de vaststellingsovereenkomst alleen kan worden aangeknoopt bij begrippen die niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn (namelijk de datum 24 mei 2021 die als einddatum van de partneralimentatie is genoemd), omdat bij de uitleg van begrippen die voor meerderlei uitleg vatbaar zijn (zoals het begrip ‘pensioengerechtigde leeftijd’) de bedoeling van partijen zou moeten worden betrokken, wat volgens de contractuele uitlegmaatstaf niet is toegestaan. Voor zover het middel klaagt dat het hof met dit oordeel de grammaticale of objectieve uitlegmaatstaf zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad heeft miskend door geen acht te slaan op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de aan artikel 1.7 gegeven uitleg, ziet het middel eraan voorbij dat de considerans van de vaststellingsovereenkomst de hiervoor vermelde eigen, contractuele, uitlegmaatstaf bevat.
Uitgaande van de uitleg die het hof aan de contractuele uitlegmaatstaf heeft gegeven, was het hof niet gehouden om nader in te gaan op de stellingen van de vrouw die het hof in rov. 5.4 heeft weergegeven. Deze stellingen hebben immers betrekking op de bedoelingen die partijen volgens de vrouw hebben gehad met het begrip ‘pensioengerechtigde leeftijd’ in artikel 1.7 van de vaststellingsovereenkomst, welke bedoelingen op grond van de contractuele uitlegmaatstaf zoals door het hof uitgelegd, niet bij de uitleg van artikel 1.7 kunnen worden betrokken.
Commentaar
Ik vermoed dat voor de Hoge Raad op de achtergrond een rol zal hebben gespeeld de omstandigheid dat de man de volle wettelijke termijn van twaalf jaar alimentatie heeft uitgediend, én op verzoek van de vrouw nog enkele maanden langer, namelijk, volgens de man, totdat de vrouw met pensioen zou gaan in mei 2021. Verder had de vrouw rechtskundige bijstand; het was zelfs haar eigen advocaat die de vaststellingsovereenkomst opstelde (zie rov. 5.3 van ’s hofs beschikking). In 2021 wil de (curator van de) vrouw dan met een Haviltex-uitleg van artikel 1.7 van de vaststellingsovereenkomst nog aanzienlijk meer loskrijgen, waardoor de man per saldo dertien of vijftien jaar alimentatie zou moeten betalen.
Advocaat-generaal Valk citeert rov. 5.3 van de beschikking van het hof niet, maar de Hoge Raad doet dat wel. De Hoge Raad vindt de omstandigheid dat de man meer dan de wettelijke termijn van twaalf jaar alimentatie heeft betaald, denk ik, van belang. Die omstandigheid brengt in ieder geval mee dat de beslissingen van het hof en de Hoge Raad niet onredelijk uitpakken.
De conclusie P-G heeft nog drie interessante aspecten, waarvan één in contrast met de uitspraak van de Hoge Raad.
In de eerste plaats vermeldt de advocaat-generaal in de §§ 3.3 & 3.4 van zijn conclusie dat de meest vergaande cassatieklacht inhoudt dat het niet mogelijk is om met een bepaling in een overeenkomst de toepasselijkheid van de redelijkheid en billijkheid geheel buiten werking te stellen, en dat onder meer het gezichtspunt ‘de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van een bepaalde voorgestane uitleg’ te allen tijde in de uitleg kan worden betrokken.
Mr. Valk constateert dan terecht – en met verwijzingen in de voetnoten 4 en 5 naar enige literatuur en rechtspraak uit de periode 2004 tot 2022 – dat de klacht daarmee ingaat tegen wat in literatuur en rechtspraak heersende leer lijkt te zijn, namelijk dat partijen geldig de maatstaf kunnen bepalen aan de hand waarvan hun overeenkomst moet worden uitgelegd, en dat die maatstaf desgewenst ook ‘grammaticale uitleg’ kan zijn. In dat verband zet hij in § 3.6 onder verwijzing naar wat literatuur ook nog kort een aantal punten betreffende redelijkheid en billijkheid op een rij waarvan het goed is om die in hun beknoptheid steeds in het achterhoofd te houden, te weten:
- uitsluiting van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid is niet toegelaten;
- het is aannemelijk dat het niet mogelijk is om de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid als zodanig uit te sluiten; maar
- partijen kunnen natuurlijk het terrein van de aanvullende werking beperken door zoveel mogelijk in kwesties te voorzien, zodat in zoverre geen leemte bestaat die met de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid kan worden opgevuld.
In de tweede plaats constateert de advocaat-generaal in § 3.12 dat het middel niet de klacht bevat dat het hof het uitlegbeding ten onrechte niet aan de hand van de Haviltex-maatstaf heeft uitgelegd. Zoals gezegd, constateert de Hoge Raad dat ook. Als het klopt, is het misschien tóch een beetje flauw. De beschikking van de rechtbank, nóch die van het hof maakt melding van bijvoorbeeld een beroep op correspondentie over de bedoeling van de overeengekomen uitlegmaatstaf. Het ligt dan niet voor de hand dat een Haviltex-uitleg van de contractuele uitlegmaatstaf iets zou hebben veranderd of zou hebben móéten veranderen aan de wijze waarop het hof die maatstaf heeft gehanteerd.
Niettemin: hoe dan ook interessant is wat mr. Valk in dat verband in § 3.10 van zijn conclusie opmerkt over de uitleg van uitlegmaatstaven:
‘Op het eerste gezicht zou men kunnen menen dat (…) het beding dat een uitlegmaatstaf bevat, ook zelf aan de hand van de door partijen overeengekomen maatstaf moet worden uitgelegd (wat dus zou betekenen dat een beding volgens welke grammaticale uitleg de norm is, grammaticaal moet worden uitgelegd), maar bij nadere beschouwing is dat even overtuigend als het bekende verhaal van Baron von Münchhausen: hij zou zichzelf met paard en al uit het moeras hebben getild, eenvoudig door stevig aan het staartje van zijn pruik te trekken. Nee, eerst moet aan de hand van de primair toepasselijke uitlegnorm [de Haviltex-maatstaf (DR)] worden bepaald of partijen een andere uitlegnorm zijn overeengekomen dan volgens de wet, en zo ja wat de inhoud van die andere uitlegnorm is. Pas daarna kan die andere uitlegnorm worden toegepast.’
In de derde plaats is interessant dat de advocaat-generaal, óndanks het in stand blijven van de uitleg van de uitlegmaatstaf, en ánders dan de Hoge Raad, van mening is dat het hof niet zonder nadere motivering voorbij kon gaan aan de argumenten van de vrouw die betrekking hebben op de bedoelingen die partijen volgens haar zouden hebben gehad met het begrip ‘pensioengerechtigde leeftijd’ in artikel 1.7 van de vaststellingsovereenkomst.
Wat mr. Valk betreft kunnen de rov. 5.5.1 & 5.5.2 niet gelden als een afdoende respons op de argumenten van de vrouw. Hij schrijft:
‘Het hof maakt van de maatstaf van “grammaticale uitleg” waarover partijen het eens zouden zijn – maar waarvan het hof niet uitlegt wat het daaronder verstaat – zonder enige motivering de stap naar een norm volgens welke gegevens die voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn, in het geheel geen rol mogen spelen. Waarom partijen dit over en weer zo moesten begrijpen en verwachten, motiveert het hof ten onrechte niet.’
Zoals gezegd, denkt de Hoge Raad daar anders over. Die overweegt immers dat de stellingen van de vrouw betrekking hebben op de bedoelingen van partijen met het begrip ‘pensioengerechtigde leeftijd’ in artikel 1.7, welke bedoelingen op grond van de contractuele uitlegmaatstaf zoals door het hof uitgelegd, niet bij de uitleg van artikel 1.7 kunnen worden betrokken. Ik denk dat het verschil van opvatting tussen de advocaat-generaal en de Hoge Raad schuilt in de omstandigheid dat de Hoge Raad zich niet zozeer concentreert op de term ‘grammaticale uitleg’, maar op de bepaling dat, in afwijking van het Haviltex-criterium, de letterlijke tekst van de overeenkomst prevaleert boven eventuele partijbedoelingen. Want dan komt men met de term pensioengerechtigde leeftijd niet verder, en met de datum 24 mei 2021 wel.
Tot slot: hoe belangrijk is deze uitspraak? Nu de beschikking is gegeven door een zetel van drie in plaats van vijf raadsheren, mag men aannemen dat de Hoge Raad daarmee geen koerswijziging heeft beoogd.noot 3 Er wordt niet getornd aan het algemene uitgangspunt dat het bij uitleg, kort gezegd, gaat om de bedoeling van partijen, waarbij de schriftelijke vastlegging van die bedoeling een meer of minder belangrijk bewijsmiddel is, maar niet het enige. En dat partijen geldig de maatstaf kunnen bepalen aan de hand waarvan hun overeenkomst moet worden uitgelegd, is ook geen bijzonderheid. Wél lijkt mij leerzaam dat blijkt dat de vrijheid van partijen om een contractuele uitlegmaatstaf overeen te komen, niet alleen een theoretische is, met dien verstande dat men dan weer wel rekening moet houden met een Haviltex-uitleg van die contractuele uitlegmaatstaf. Of men moet ook die Haviltex-uitleg weer vóór (proberen te) zijn door ook dáárvoor een contractuele maatstaf in de overeenkomst in de plaats te stellen. De vraag die dan rijst, is natuurlijk hoever het ‘droste-effect’ reikt dat daardoor wordt gecreëerd.
Noten
-
Onderstrepingen toegevoegd (DR).
-
Onderstrepingen toegevoegd (DR).
-
Zie J.F. de Groot & A.E.H. van der Voort Maarschalk, in: Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/305.