juridisch opinie

Het recht op een mondelinge behandeling

Bij Spoedwet KEI is het pleidooi oude stijl vervangen door de mondelinge behandeling. Recent heeft de Hoge Raad uitspraak gedaannoot 1 over de vraag of er in navolging van het recht op pleidooi, zoals dat naar oud recht bestond, ook een recht op mondelinge behandeling bestaat. De auteur bespreekt die uitspraak en plaatst die in zijn context.

Vóór 2002 kende de eerste aanleg van een civiele dagvaardingsprocedurenoot 2 twee schriftelijke rondes, waarna nog pleidooi kon worden gevraagd. In hoger beroep was er in beginsel één ronde, waarna eveneens pleidooi kon worden gevraagd. Tot aan de invoering op 1 oktober 2019 kon in hoger beroep nog wel pleidooi worden gevraagd. Per die datum is dat pleidooi vervangen door een mondelinge behandeling in de geest van de comparitie na antwoord. In dit artikel wordt eerst de context van het recht op mondelinge behandeling besproken, vervolgens wordt omschreven hoe het een en ander onder oud recht was geregeld. Daarna wordt de recente uitspraak van de Hoge Raad behandeld, gevolgd door een conclusie.

Context: recht op oral hearing en het onmiddellijkheidsbeginsel

Het recht op oral hearing is neergelegd in artikel 6 EVRM en een uitvloeisel daarvan was te vinden in artikel 134 Rv (recht op pleidooi). De Hoge Raad omschrijft dat in zijn arrest HR 31 oktober 2014noot 3 als ‘het – niet onbegrensde – recht van partijen hun standpunten mondeling ten overstaan van de rechter uiteen te zetten’. Volgens de Hoge Raad is dit een fundamenteel beginsel van burgerlijk procesrecht, dat was neergelegd in artikel 134 Rv (oud) en ook voortvloeit uit artikel 6 EVRM.noot 4 Ook is volgens de Hoge Raad van belang dat een rechterlijke beslissing die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling (daaronder begrepen een comparitie van partijen of pleidooi in dagvaardingszaken), behoudens bijzondere omstandigheden, behoort te worden gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie die mondelinge behandeling heeft plaats­gevonden, teneinde te waarborgen dat het verhandelde daadwerkelijk wordt meegewogen bij de totstandkoming van die beslissing.

Het recht op pleidooi (oud)

De Hoge Raad heeft in het arrest-Weef c.s./Artesianoot 5onder artikel 134 Rv (oud) de maatstaf voor de beoordeling van een verzoek tot pleidooi uiteengezet.noot 6 Een verzoek om de zaak te mogen bepleiten, zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogen worden geweigerd. Daartoe is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij tegen toewijzing van het verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. De rechter zal de redenen voor afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing deugdelijk moeten motiveren. Het enkele feit dat reeds een aktewisseling heeft plaatsgevonden na het wisselen van de memorie van grieven en de memorie van antwoord is in ieder geval onvoldoende voor het weigeren van pleidooi.noot 7 Recentelijk heeft de Hoge Raad het recht op pleidooi ex artikel 134 lid 1 (oud) Rv nog eens bevestigd in het Aeroplus-arrest.noot 8

Recht op pleidooi is overgegaan in recht op comparitie/mondelinge behandeling in artikel 87 Rv?

Het wettelijke recht op pleidooi zoals was neergelegd in artikel 134 Rv oud is in navolging van wetsvoorstel 34059noot 9 met de inwerkingtreding van de Spoedwet KEI per 1 oktober 2019 komen te vervallen voor alle procedures bij alle gerechten.noot 10 De mogelijkheid voor partijen om hun stellingen bij de mondelinge behandeling nader te onderbouwen, zoals neergelegd in artikel 87 lid 2 onder b Rv, komt hiervoor in de plaats. Middels artikel 353 Rv geldt dit ook voor het recht op comparitie/mondelinge behandeling in hoger beroep.noot 11

Uitgangspunt voor de mondelinge behandeling nieuwe stijl is dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten (artikel 87 lid 2 aanhef Rv). Daarnaast kan de rechter partijen gelegenheid geven hun stellingen tijdens de mondelinge behandeling nader te onderbouwen (artikel 87 lid 2 sub b Rv). Als er geen mondelinge behandeling is bepaald dan voorziet artikel 87 lid 8 Rv in een vangnetbepaling: in dat geval biedt de rechter aan partijen desverlangd gelegenheid hun standpunt mondeling uiteen te zetten voordat hij over de zaak beslist. Dat komt er dus op neer dat er dan alsnog een zitting en daarmee een mondelinge behandeling wordt bepaald. Daarmee is volgens de wetgever het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een mondelinge behandeling (fair and public hearing) te allen tijde gewaarborgd.noot 12

Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad had al in de prejudiciële beslissing van 3 juni 2022noot 13 over de maximale omvang van processtukken in hoger beroep geoordeeld dat de beperking van de omvang van de stukken in appel naast legitiem ook niet disproportioneel is, onder meer omdat ‘steeds gelegenheid bestaat om de zaak mondeling toe te lichten (art. 87 lid 8 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv; art. 279 Rv in verbinding met art. 362 Rv)’. In zijn recente arrestnoot 14 oordeelt hij dat de hiervoor vermelde jurisprudentie voor de beoordeling van een verzoek om pleidooi op het huidige artikel 87 Rv onverkort van toepassing is gebleven:

  • 3.2 Art. 87 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter, op verzoek van partijen of een van hen dan wel ambtshalve, in alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling kan bevelen. Art. 87 lid 8 Rv bepaalt dat indien geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, de rechter voordat hij over de zaak beslist aan partijen desverlangd de gelegenheid biedt hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Ingevolge art. 353 lid 1 Rv is art. 87 Rv ook van toepassing in hoger beroep.
  • 3.3 Blijkens de wetsgeschiedenis is art. 87 lid 8 Rv ingevoerd wegens het vervallen van art. 134 (oud) Rv, waarin het recht op pleidooi was vervat. In de memorie van toelichting is daarover het volgende opgemerkt:

‘Artikel 134, dat betrekking heeft op het pleidooi, vervalt. In de wetgeving uit 2016 is het pleidooi als afzonderlijke proceshandeling komen te vervallen, omdat de rechter partijen altijd in de gelegenheid moet stellen om hun standpunt over de zaak mondeling toe te lichten (vgl. artikel 30k, eerste lid, aanhef en onderdeel b, in dit wetsvoorstel overgenomen in artikel 87). Het vierde lid van artikel 134 (artikel 30k, vierde lid over de aanwezigheid van partijen bij het pleidooi) komt in dit wetsvoorstel terug in artikel 87, vijfde lid, derde volzin. Naar aanleiding van een opmerking van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is het van belang te constateren dat het schrappen van het pleidooi in combinatie met het handhaven van de mogelijkheid voor de rechter om een mondelinge behandeling te bevelen (artikel 87, eerste lid), niet betekent dat er procedures kunnen zijn waarin de rechter geen mondelinge behandeling beveelt en er ook geen pleidooi plaatsvindt (bijvoorbeeld na re- en dupliek is dat niet altijd zo, zie artikel 132 Rv). Gelet op het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een mondelinge behandeling («fair and public hearing») en de strenge jurisprudentie daaromtrent van de Hoge Raad [voetnoot: zie bijv. HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7254 en HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3151] kan de rechter een verzoek om een mondelinge behandeling te houden niet zonder meer naast zich neerleggen. Daarom is mede op advies van de Raad voor de rechtspraak een vangnetbepaling opgenomen in artikel 87, achtste lid, om te waarborgen dat als er geen mondelinge behandeling gehouden wordt, partijen toch aanspraak kunnen maken op een gelegenheid om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Heeft er echter al enige zitting plaatsgevonden, bijvoorbeeld een comparitie van partijen, dan is er niet altijd recht op nog een mondelinge behandeling.’

  • 3.4 Tegen deze achtergrond heeft de rechtspraak van de Hoge Raad over een op de voet van art. 134 lid 1 (oud) Rv gedaan verzoek om pleidooi, zijn betekenis behouden voor de vraag of de rechter een op de voet van art. 87 lid 8 Rv gedaan verzoek om een mondelinge behandeling mag afwijzen. Die rechtspraak3 komt erop neer dat een dergelijk verzoek slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen. Voor dat laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren.

Conclusie

De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat het ‘recht op pleidooi’ is overgegaan op het ‘recht op mondelinge behandeling’. Dat recht is overigens niet absoluut. In uitzonderlijke gevallen mag de rechter dat verzoek weigeren, bijvoorbeeld indien dat in strijd is met de goede procesorde. De rechter dient een dergelijke afwijzing wel naar behoren te motiveren. Een advocaat die van mening is dat een mondelinge behandeling, gelet op de stand van de procedure, de aard van het geschil en het tijdsbeslag dat het een en ander inneemt, achterwege behoort te blijven zal zulks goed gemotiveerd moeten aanvoeren. Dit zou zich met name kunnen voordoen in het geval er al een mondelinge behandeling (niet zijnde de comparitie na aanbrengen) is geweest en de samenstelling van de zetel niet is veranderd. Het komt mij voor dat een partij tenminste éénmaal de gelegenheid moet hebben om voor alle rechters die inhoudelijk over de zaak gaan oordelen een mondelinge behandeling te hebben. Of een partij daar inderdaad gebruik van maakt, hangt uiteraard af van de aard van de zaak, de stand van het geding en van het debat.

– Mr. dr. H.J.W. Alt is cassatie­advocaat bij Alt Kam Boer in Den Haag en redacteur van dit blad.

Noten

  1. HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449 in welke zaak de auteur optrad als cassatieadvocaat voor de eisende partij.

  2. Bij een rekestprocedure is er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake van één ronde gevolgd door een mondelinge behandeling. In cassatie is er in beginsel slechts één ronde en geen schriftelijke toelichting en re-/dupliek.

  3. HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, NJ 2015/181 met annotatie van W.D.H. Asser, TvPP 2015/1, p. 32.

  4. De Hoge Raad verwijst in zijn arrest van 31 oktober 2014 in dit verband naar HR 15 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2013, NJ 1997/341.

  5. HR 27 januari 2012, NJ 2012/76 en 77. Zie ook HR 2 december 2011, NJ 2011/575. Zie ook de noot van Vos in JBPr 2012/23.

  6. HR 27 januari 2012, NJ 2012/76 en 77. Zie ook HR 2 december 2011, NJ 2011/575. Zie ook de noot van Vos in JBPr 2012/23.

  7. HR 27 januari 2012, NJ 2012/76 en 77.

  8. HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1081, NJ 2022/273.

  9. Zie Kamerstukken II 2014/15, 34 059, 3, p. 96.

  10. Zie Wet van 3 juli 2019, Stb. 2019, 241.

  11. Zie voor oud recht (artikel 134 Rv oud) GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 353 Rv, aant. 15.

  12. Kamerstukken II 2018/19, 35 175, nr. 3, p. 9.

  13. HR 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:824, JBPr 2022/53 m.nt. P.A. Fruytier.

  14. HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449.