van de nova

uitspraken

Van de tuchtrechter

Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Tjitske Cieremans, Maurice Mooibroek en Robert Sanders.

Informatieplicht terugvordering toevoeging

  • Hof van Discipline 7 november 2022, nr. 210381, ECLI:NL:TAHVD:2022:155.
  • Advocatenwet artikel 46, Gedragsregel 16.
  • Advocaat moet cliënt informeren over mogelijkheid terugvordering kosten strafrechtelijke toevoeging.

Mr. X was ambtshalve toegevoegd in een strafzaak aan zijn cliënt, in deze zaak de klager. Dat was al in meerdere zaken gebeurd. In één van de zaken heeft de Raad voor Rechtsbijstand de toevoegingsvergoeding op de cliënt verhaald. De grond daarvoor lag in de Maatregel kostenverhaal draagkrachtige veroordeelden, een uitvoeringsmaatregel in verband met de in 2017 gewijzigde Wet op de rechtsbijstand waarin de mogelijkheid van terugvordering is opgenomen. Mr. X had zijn cliënt nooit gewezen op het bestaan van die maatregel en dus ook niet op de mogelijkheid dat de vergoeding die voor de bijstand zou worden betaald aan mr. X achteraf op de cliënt zou kunnen worden verhaald. De klacht van de cliënt luidt dat mr. X hem bij de start van zijn werkzaamheden niet op deze mogelijkheid van terugvordering heeft gewezen.

Mr. X verweert zich in twee stappen. De eerste is dat hij stelt dat hij, vanwege het feit dat hij ambtshalve werd toegevoegd in de strafzaak, geen zorglicht had jegens de cliënt om op een dergelijke financiële consequentie van de bijstand te wijzen. Immers, niet mr. X had de toevoeging, al dan niet in het belang van zijn cliënt, aangevraagd, maar de toevoeging is op last van de rechtbank door de Raad voor Rechtsbijstand verstrekt. Mr. X heeft ook niets te maken gehad met de terugvordering. Het lag op de weg van de Raad voor Rechtsbijstand om dergelijke informatie aan de cliënt te verstrekken en hem te waarschuwen voor de mogelijkheid van de terugvordering, aldus het verweer van mr. X. Dat de Raad voor Rechtsbijstand een brief met financiële informatie, waaronder de mogelijkheid van terugvordering van de toevoegingsvergoeding, heeft gestuurd op naam van de cliënt aan het kantooradres van mr. X is daarvoor onvoldoende, betoogt mr. X: dat was aan het verkeerde adres.

Het hof stelt in deze kwestie de toetsing aan de norm van artikel 46 Advocatenwet centraal. Die norm wordt ook in dit geval ingevuld door gedragsregel 16 inzake de verplichting om financiële informatie te verstrekken aan de cliënt. Of daaronder ook informatie over terugvordering van de toevoegingsvergoeding valt in geval van een ambtshalve toevoeging, moet nu dus worden beslist. Het hof meent dat de wettelijke en uitvoeringsregels op basis waarvan de Raad voor Rechtsbijstand heeft teruggevorderd voldoende kenbaar zijn voor advocaten. De terugvorderingsmogelijkheid werd ook expliciet in de brief van Raad voor Rechtsbijstand genoemd die aan mr. X was toegezonden. Mr. X had die brief moeten doorsturen aan de cliënt, of in elk geval de informatie uit die brief met cliënt moeten bespreken. Dat valt onder de informatieplicht van de advocaat zelf. Het is immers belangrijke informatie voor de cliënt. Ook de NVSA adviseert haar leden om cliënten op de terugvorderingsmogelijkheid te wijzen, in opdrachtbevestigingen, en door informatie te verstrekken over bijvoorbeeld een aanvraag van extra uren. Mr. X heeft dus niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.

Het tweede onderdeel van het verweer van mr. X is dat er rauwelijks is geklaagd: cliënt heeft zich niet eerder met deze klacht bij hem gemeld. Hij heeft dus ook niets voor de cliënt kunnen betekenen om de klacht weg te nemen, bijvoorbeeld door die kosten zelf te vergoeden aan de cliënt. Mr. X verlangt daarom dat hem geen maatregel wordt opgelegd.

Daar is het hof wel gevoelig voor. Mr. X heeft geen gelegenheid gehad om de zaak zelf op te lossen. Bovendien heeft mr. X aangegeven de terugvorderingsmogelijkheid inmiddels altijd met cliënten te bespreken. Anders dan de raad, besluit het hof daarom dat er weliswaar een gegrondverklaring van de klacht plaatsvindt, maar zonder oplegging van een maatregel. Daarmee vervalt ook de proceskostenveroordeling ad € 1.250 die aan mr. X door de raad was opgelegd.

Geheimhoudingsplicht en mediation

  • RvD ’s-Hertogenbosch 5 september 2022, nr. 22-215/DB/OB, ECLI:NL:TADRSHE:2022:130.
  • Advocatenwet artikel 46.
  • Schending geheimhoudingsplicht inhoud mediation.

In deze zaak hadden ouders door middel van een mediationtraject geprobeerd om een ouderschapsplan op te stellen. Dat was niet gelukt en de mediation was beëindigd. Mr. X, optredend voor een van de ouders, had vervolgens het concept van het ouderschapsplan zoals dat kennelijk in de mediation op tafel had gelegen, als productie ingebracht in de rechtbankprocedure. Ook had mr. X in het verzoekschrift aan de rechtbank gesproken over de gang van zaken tijdens de mediation.

Klaagster, wederpartij van de cliënt van mr. X, stelt dat mr. X daarmee de geheimhoudingsplicht inzake de mediation heeft geschonden. Dat had klaagster vóór de mondelinge behandeling van het verzoekschrift van de rechtbank al aangegeven en daarover ook al geklaagd. Dat was echter geen reden geweest voor mr. X om de productie in te trekken.

De raad stelt het handelen van mr. X in de sleutel van de ruime mate van vrijheid om de belangen van haar cliënt te behartigen. Een van de grenzen ligt dan in het onevenredig schaden van de belangen van wederpartij zonder redelijk doel. Een afweging dus, of het doel de middelen heiligt en daarbij geen onevenredig nadeel van de wederpartij wordt toegebracht.

Daarin was mr. X tekortgeschoten, aldus de raad. Mr. X wist als advocaat, nota bene zelf ook een mediator, dat hetgeen tijdens een mediation met een mediator wordt gedeeld en besproken, onder de geheimhoudingsplicht van de mediation valt. Dat behoort de advocaat ook met de cliënt te bespreken. Dat betekent ook dat duidelijk moet zijn – en de advocaat aan de cliënt duidelijk moet maken – dat de advocaat een verzoek van een cliënt om een tot de mediation behorend stuk in een procedure in te brengen, niet mag honoreren.

De raad rekent het mr. X aan dat zij persisteerde. Zij als advocaat én mediator had moeten weten dat geheimhouding van groot belang is voor het welslagen van een mediation. Toen zij het bezwaar van de wederpartij kende, had zij bovendien nog gelegenheid gehad om het stuk in te trekken als productie in de procedure, maar heeft dat niet gedaan. Daarom legt de raad de maatregel van berisping op: met een lichtere maatregel kon niet worden volstaan, aldus de raad.