van de nova

uitspraken

Van de tuchtrechter

Recente uitspraken, geselecteerd en bewerkt door de Commissie Disciplinaire Rechtspraak, bestaande uit Tjitske Cieremans, Maurice Mooibroek en Robert Sanders.

Zakelijke opstelling na claim

  • Hof van Discipline 10 juni 2022, zaaknr. 210361, ECLI:NL:TAHVD:2022:114.
  • Artikel 10a lid 1 sub d Advw.
  • Niet verwijtbaar is dat advocaat na een aansprakelijkstelling door ex-cliënte zich zakelijk opstelt en niet ingaat op wens van de ex-cliënte tot een persoonlijk gesprek.

Mr. X heeft klaagster bijgestaan bij een echtscheiding. Klaagster heeft mr. X aansprakelijk gesteld, omdat zij klaagster niet naar behoren had bijgestaan met schade voor klaagster tot gevolg. Mr. X heeft aansprakelijkheid aanvankelijk betwist, maar in een door klaagster gestarte civiele (beroepsaansprakelijkheids)procedure alsnog erkend. Er is verweer gevoerd tegen de omvang van de gestelde schade. Tijdens een schorsing van de comparitie hebben partijen onderhandeld over een minnelijke regeling, die echter niet tot stand is gekomen. Mr. X was niet bereid om een bedrag van € 2.500 te betalen als aanvulling op het bedrag dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar bereid was te betalen. De rechtbank wees betaling van iets meer dan € 20.000 toe, inclusief rente en (proces)kosten. Tegen dit vonnis is klaagster in hoger beroep gegaan.

Klaagster verwijt mr. X dat zij de gevolgen van haar handelen niet erkent, heeft verzuimd de schade te beperken en geen spijt heeft betuigd en, kort gezegd, een gebrek toont aan inlevingsvermogen en medewerking aan een oplossing.

De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. De raad heeft overwogen dat het een advocaat in beginsel vrijstaat om verweer te voeren tegen een door een voormalig cliënt tegen die advocaat ingestelde vordering. Het feit dat mr. X, althans haar advocaat, in het debat over de omvang van schade een van klaagsters standpunt afwijkend standpunt heeft ingenomen, levert nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Dat het niet is gelukt om een minnelijke regeling tot stand te brengen, kan mr. X naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk worden verweten.

Klaagster gaat in hoger beroep. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. Het hof overweegt dat hem is gebleken dat het klaagster vooral dwarszit, dat het haar niet gelukt is om – ondanks haar pogingen daartoe – tot een persoonlijk gesprek met mr. X te komen en dat mr. X zich formeel (juridisch) heeft opgesteld. Hoewel het hof er begrip voor heeft dat klaagster graag een persoonlijk gesprek met mr. X had gevoerd, is het mr. X niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij op de wens van klaagster niet is ingegaan en zich in de procedure (via haar advocaat) zakelijk heeft opgesteld. Dat mr. X een ander standpunt heeft dan klaagster over het gevorderde schadebedrag en dit bedrag (in overleg met haar advocaat) in de procedure ter discussie heeft gesteld, is mr. X ook volgens het hof evenmin tuchtrechtelijk aan te rekenen.

Derdengeldrekening en Wwft

  • Hof van Discipline 9 mei 2022, zaaknr. 210258D, ECLI:NL:TAHVD:2022:95.
  • Artikel 6.22 Voda, artikel 15 en 16 Wwft.
  • Advocaat gaat depotovereenkomst aan om derdengelden te beheren voor procesfinanciering.

Mr. X heeft namens de praktijkvennootschap, waarvan hij ook (middellijk) bestuurder is een depotovereenkomst ondertekend. Op grond van die overeenkomst wordt een bedrag van € 1,3 miljoen op de derdengeldenrekening beheerd ten behoeve van financiering van een juridische procedure.

Op instructies van een betrokken derde worden vervolgens door een werknemer van mr. X van de derdengeldenrekening van de derdengeldenstichting betalingen verricht. Een groot deel van de instructies ziet op betalingen aan een rechtspersoon waarvan die derde (eveneens) de UBO is. In strijd met de afspraken wordt de procesfinancier niet (tijdig) op de hoogte gebracht van die betalingsinstructies.

De deken dient tegen mr. X een dekenbezwaar in, onder meer met onder meer de verwijten dat mr. X ernstig is tekortgeschoten bij de inrichting van het systeem rond de derdengeldenrekening, doordat voor betalingen vanaf die bankrekening geen dubbele fiattering en zelfs geen intern tweehandtekeningensysteem werd gehanteerd, dat hij heeft miskend dat de Wwft van toepassing was en ten onrechte nagelaten een melding te doen in de zin van de Wwft. Ook heeft mr. X in een andere zaak gebankierd op de derdengeldenrekening zonder de toestemming van betrokkenen vast te leggen.

De Raad van Discipline heeft het dekenbezwaar op alle onderdelen gegrond verklaard en aan mr. X een schorsing van zestien weken opgelegd. De deken gaat vervolgens in beroep tegen de motivering op het bezwaar over het niet-melden van een of meer ongebruikelijke transacties en tegen de hoogte van de maatregel.

Het hof stelt allereerst vast dat in de depotovereenkomst en de aanvullende afspraken zijn gemaakt over de storting van een substantieel bedrag op de derdengeldenrekening in het kader van een procesfinanciering waarbij partijen betrokken zijn die zijn gevestigd in onder meer de Kaaimaneilanden en de Britse Maagdeneilanden. Zoals de raad had overwogen, veronderstelt ook het hof als algemeen bekend dat de financiële systemen op deze eilanden een discutabele reputatie hebben. Dit had voor mr. X aanleiding moeten zijn om zich te beraden over het risico van (door het uitvoeren van de depotovereenkomst, meewerken aan) witwassen of financieren van terrorisme en hij had op zijn minst moeten overwegen een Wwft-melding te doen of daarover in overleg te treden met de deken. Mr. X wordt verweten dat hij geen aandacht heeft gehad voor dergelijk risico en zich (in voldoende mate) heeft verdiept in de achtergrond voor de keuze en vormgeving van deze wijze van procesfinanciering.

Daar komt nog bij dat na het aangaan van de depotovereenkomst betalingen zijn gedaan aan een partij die in het geheel niet is genoemd in de depotovereenkomst met een bestemming die duidelijk anders is dan omschreven, dat niet altijd de onderliggende declaratie aanwezig was, en zelfs een enkele keer geld werd uitgeleend aan de betrokken derde. Deze feitelijke uitwerking van en handelwijze ná het sluiten van de depotovereenkomst waren in ieder geval voldoende reden voor mr. X om een ongebruikelijke transactie aan de FIU te melden, aldus het hof.

Bij het bepalen van de hoogte van de maatregel betrekt het hof dat het beheer van de derdenrekening in een niet te onderschatten mate verwijtbaar onzorgvuldig is geweest. Mr. X heeft aldus het vertrouwen in de advocatuur, in het bijzonder het vertrouwen in het (niet-toegestane) gebruik van de derdengeldenrekening en door het (onzorgvuldige) beheer van op de derdengeldenrekening gestorte gelden, ernstig geschaad. Hoewel mr. X zichzelf van het tableau had laten uitschrijven (hij ook zijn eigen hoger beroep in een laat stadium en zonder toelichting heeft ingetrokken), meent het hof vanwege de aard en de ernst van de gedragingen van mr. X en zijn gebrek aan inzicht in het kwalijke van zijn handelen en nalaten, dat schrapping van het tableau de enige passende maatregel is.

Appelverbod

  • Hof van Discipline 9 mei 2022, zaaknr. 220071, ECLI:NL:TAHVD:2022:100.
  • Artikel 46h lid 7, artikel 56 lid 1 Advw.
  • Geen grond voor doorbreken appelverbod na beslissing op verzet.

De voorzitter van de raad heeft een klacht tegen mr. X gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld, welk verzet ongegrond verklaard is. Hierop heeft klaagster een hogerberoepschrift ingediend.

Het hof verklaart het hoger beroep van klaagster niet-ontvankelijk. Het hof overweegt hiertoe dat artikel 46h lid 7 Advw bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard (appelverbod). Desondanks heeft klaagster een hogerberoepschrift ingediend. Ook dan geldt, gelet op artikel 56 lid 1 Advw dat hoger beroep binnen een termijn van dertig dagen na verzending van de beslissing moet worden ingediend, aldus het hof. Het hof stelt vast dat het beroep binnen deze termijn binnen is gekomen. Vervolgens is de vraag of het appelverbod kan worden doorbroken. Doorbreking kan slechts bij de schending van fundamentele rechtsbeginselen. Klaagster heeft echter slechts gronden aangevoerd die zien op de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Naar vaste jurisprudentie levert dat geen grond op voor het aannemen van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel en dus doorbreking van het appelverbod.