juridisch kronieken
Kroniek
Straf(proces)recht 2022
Deze Kroniek is een bespreking van de meest relevante ontwikkelingen voor de strafrechtspraktijk en is gebaseerd op jurisprudentie, wetgeving en literatuur.
De strafrechtspleging als het barre land
De staat van de strafrechtspleging lijkt gelijke tred te houden met de staat van het land en dat is een weinig bemoedigende gedachte. De Nederlandse samenleving heeft anno 2022 te kampen met hoog oplopende kosten voor levensonderhoud en toenemende schaarste aan middelen en capaciteit, met veel ontevredenheid onder de burgers en met een piepende en krakende infrastructuur. Voor de strafrechtspleging is dat beeld niet veel anders: de criminaliteitsbestrijding vraagt onophoudelijk om meer investeringen en er is een oplopend tekort aan middelen en menskracht om alle strafrechtelijke uitdagingen aan te kunnen; bij alle procesactoren lijkt de ontevredenheid over het gebrek aan een tijdige en gepaste afhandeling van aangiftes of strafzaken te groeien. Boven op deze problemen komt dan nog dat geen van de betrokken procesdeelnemers het afgelopen jaar zonder incidenten zijn doorgekomen. Het vertrouwen brokkelt verder af.
Het beeld van de stafrechtspleging als het barre land wordt ook gevoed door de kaalslag die plaatsvindt in het gevangeniswezen en misstanden in het opsporingsapparaat. Het voert in het bestek van deze Kroniek te ver om een volledig beeld te schetsen. De roep vanuit het gevangeniswezen klinkt luid: de bom staat op barsten als gevolg van een tekort aan personeel en geld en doelen van resocialisatie staan onder grote druk. Voor de politie geldt dat de organisatie niet alleen kampt met een gebrek aan capaciteit, maar ook met interne problemen. Zo blijkt uit de documentaire De blauwe familie dat discriminatoir gedrag binnen het korps jarenlang werd miskend of genegeerd. Dit hardnekkige probleem werkt zonder meer door in de politiepraktijk. De maatschappelijke discussie rondom discriminatoire uitlatingen in een appgroep van Rotterdamse politieambtenaren is daar een duidelijk voorbeeld van, al bood een beklag op grond van artikel 12 Sv tegen het niet-vervolgen van de betreffende verbalisanten geen soelaas.noot 1 Racistische uitlatingen en valselijk opgemaakt proces-verbaal leidden dit jaar wel tot een niet-ontvankelijkheid van het OM in een Rotterdamse zaak (ECLI:
Ook de rechterlijke macht zag zich geconfronteerd met vragen rondom het eigen functioneren. Bij de beëdiging van een dertigtal raadsheren in het gerechtshof Den Bosch was een verkeerde tekst voorgelezen. Daarop rees de vraag of die raadsheren formeel wel een oordeel hadden mogen vellen in ruim vierhonderd strafzaken.noot 3 Naar aanleiding van een cassatie in het belang der wet (ECLI:
Kritiek over het justitiële optreden in de stafrechtspleging raakt echter ook op een andere manier de strafrechter. In een uitgebreid betoog wierp prominent strafrechtadvocaat en hoogleraar Franken op dat sprake is van een kloof binnen de strafrechtspleging, en wel een drieledige: tussen strafrechtjuristen en verdachten; tussen het systeem en de mens; en tussen de strafrechter en de verdediging.noot 4 Die kloof ziet bijvoorbeeld op het gebruik van algemene ervaringsregels door strafrechters in hun oordeel, terwijl de wereld van de rechters mijlenver afstaat van die van de verdachten. Formalistische beslissingen gaan vaak ten koste van de menselijke maat. Bovendien tonen de justitiële autoriteiten zeker in de meer omvangrijke zaken niet vaak realiteitszin in de benadering van de verdediging ten aanzien van bijvoorbeeld de verstrekking van processtukken, het toekennen van onderzoekswensen en het plannen van zittingen en verhoren. De grimmigheid neemt toe, er staat meer op het spel in het strafproces. Dat zet ook de publieke beeldvorming ten aanzien van de strafrechtspleging onder druk. ‘Harde, op de persoon van een professionele procesdeelnemer gerichte uitlatingen zijn nog steeds uitzonderlijk. Maar zij komen binnen en buiten de zittingszaal inmiddels wel zodanig frequent voor dat zij niet kunnen worden afgedaan als incidenten waarvan de betekenis beperkt is. De sfeer is in sommige zaken om te snijden.’ Polariteit in de strafrechtspleging lijkt onvermijdelijk, zo stelt ook AG Spronken.noot 5 Waar grote belangen op het spel staan, kan fel worden gestreden. Hard op de inhoud, maar zacht op de relatie. Over het beeld dat van de strafrechtadvocatuur wordt geschetst, is zij helder: als advocaten over de schreef gaan, is er het tuchtrecht. Maar advocaten behoren beter te worden beschermd door bepaalde bronnen van polarisering in te dammen, zoals de constante oplaaiende polemiek ten aanzien van het verschoningsrecht (afblijven) en het ontvangen van betalingen (beroepsexceptie).
De strafrechtadvocatuur staat sowieso onder druk. Er is vanuit de politiek een niet-aflatende behoefte om het toezicht op de advocatuur anders te regelen. Rechtstreekse aanleiding daarvoor wordt gevonden in een rapport dat in opdracht van de minister voor rechtsbescherming Dekker is opgesteld, maar niet uitblinkt in dwingende redenen tot een radicaal andere vorm van toezicht.noot 6 Dat wordt anders als gevolg van een tweetal incidenten die volledig op zichzelf staan maar voor de minister koren op zijn molen zijn: fraude door een notaris van de landsadvocaat Pels Rijckennoot 7 en de verdenkingen aan het adres van de neef van Taghi die tevens zijn advocaat was. Omdat de Haagse deken bij de misstanden van Pels Rijcken het toezicht niet goed zou hebben uitgeoefend, moet al het toezicht nu worden weggehaald bij de lokale dekens en worden ondergebracht bij de nieuw op te richten organisatie Landelijk Toezicht Advocatuur.noot 8 Dit staat ironisch genoeg haaks op alle verbeteringen en aanpassingen die zijn doorgevoerd in het toezicht en de tuchtrechtspraak van de lokale dekens. Wellicht zou het een optie zijn geweest enkel het toezicht op de verrichtingen van de landsadvocaat anders vorm te geven, aangezien de malversaties daar hadden plaatsgevonden en juist de landsadvocaat zich, vanwege zijn bijzondere positie als advocaat van de overheid, geen misstap kan veroorloven.
In plaats van dat de strafrechtadvocatuur wordt beschermd, wordt zij kop-van-jut. Vanuit de repressief politieke hoek wordt de affaire-Taghi aangegrepen om het werk van strafrechtadvocaten verder te bemoeilijken: eerst mochten advocaten geen laptops meer meenemen in de EBI en toen werd de hoeveelheid advocaten per zaak bij motie ingeperkt tot tweenoot 9 – ongeacht de aard van de rechtsbijstand en de geschillen. De notie dat twee op zichzelf staande incidenten ieder voor zich anders zouden kunnen worden opgelost, maakt alle ophef des te wranger.
Veel aandacht ging dit jaar ook uit naar het probleem dat het tijdig afdoen van strafzaken maar al te vaak niet lukt. Het OM seponeerde halverwege het jaar 1.600 strafzaken wegens gebrek aan capaciteit bij de rechtbank Gelderland.noot 10 Ten overstaan van de politierechter in Den Haag verzocht het OM in 52 strafzaken de eigen niet-ontvankelijkheid, waarbij volgens de rechter het ‘OM zich in redelijkheid op het standpunt [heeft] kunnen stellen dat met voortzetting van de strafzaak thans niet langer enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn’ (ECLI:
Een andere poging om doelmatiger met het enorme overschot aan strafzaken om te gaan, is het idee om in complexere zaken voor te sorteren op het maken van procesafspraken en zo aan te sturen op kortere doorlooptijden en afdoening in één instantie.
Formeel strafrecht
Procesafspraken
Met het initiatief van de rechtbank Rotterdam (ECLI:
Grof samengevat ontwikkelden de uitspraken in die zaken zich langs twee lijnen: aan de ene kant de uitspraken waarin de tussen OM en verdediging gemaakte afspraken door de rechter werden gevolgd en aan de andere kant de uitspraken waarin de rechtbank van die afspraken afweek.
Vooral de tweede lijn is interessant om kort nader te bezien. In ECLI:
In ECLI:
Interessant in dit verband is ook nog ECLI:
Het werd na alle uitspraken en discussie hoog tijd dat de Hoge Raad hiernaar keek. Daartoe vorderde PG Bleichrodt in een uitvoerige conclusie cassatie in het belang der wet (ECLI:
Op 27 september 2022 deed de Hoge Raad uitspraak (ECLI:
Met deze uitspraak werd het beslissingskader voor de rechtbank duidelijker maar het maakte geen einde aan de onvoorspelbaarheid van hoe rechters in individuele zaken met procesafspraken in een strafzaak zullen omgaan. Zeer recent nog stemde het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in met procesafspraken die eerder door de rechtbank Overijsel waren afgewezen (ECLI:
Getuigen
Het Keskin-arrest zorgde vorig jaar voor een belangrijke wijziging in de jurisprudentie over het mogen horen van getuigen die belastend hebben verklaardnoot 15. Voor het ondervragingsrecht van die getuigen à charge gold voortaan dat het belang om die getuigen te mogen horen werd voorondersteld. Al snel kwam de Hoge Raad met enkele richtinggevende arresten waarin de eisen aan getuigenverzoeken werden bijgesteld.noot 16 Ook in 2022 werden er enkele van die post-Keskin-arresten gewezen.
In HR 8 februari 2022, ECLI:
Als het getuigenverzoek is gedaan in verband met een andere beslissing, zoals de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de verdeling van dat voordeel of de gemaakte kosten, dan geldt nog steeds dat de rechter bij de beoordeling van dat verzoek mag betrekken of het belang om de getuige te horen voldoende is gemotiveerd.
Diezelfde maand (HR 22 februari 2022, ECLI:
In HR 23 maart 2022, ECLI:
In de zogenaamde ‘Posbank-zaak’ (HR 19 april 2022, ECLI:
De verdediging wilde de getuige bevragen over diens opmerking in het blad Panorama (dat hij de toenmalige medeverdachte bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg had herkend maar daarmee niks over de verdachte in deze zaak had gezegd). Ook had de verdediging vragen over de totstandkoming van een compositietekening waaraan de getuige had meegewerkt. Het hof oordeelde dat dit verzoek niet was gericht op het horen van een getuige die belastend had verklaard, dus gold een strengere motiveringsplicht waaraan niet was voldaan. De Hoge Raad volgde het gerechtshof in het oordeel dat het horen van de getuige niet noodzakelijk was omdat de getuige in het politieonderzoek algemene en weinig onderscheidende signalementen had gegeven die niet voor het bewijs werden gebruikt, en dat ook overigens gelet op de aard van die signalementen en wat de verdediging aan het verzoek ten grondslag had gelegd (het stellen van vragen over de herkenning van de medeverdachte, het al dan niet herkennen van verdachte en de totstandkoming van de compositietekening) van geen belang was voor door het hof te nemen beslissingen.
Ook in HR 13 september, 2022 ECLI:
Het vorenstaande geldt ook als het verzoek wordt gedaan tot het horen als getuige van een opsporingsambtenaar die technisch opsporingsonderzoek heeft verricht, dat wil zeggen opsporingsonderzoek waarvoor een zekere mate van specifieke of bijzondere kennis is vereist.
Herkenning door verbalisanten
Een bewijsmiddel dat steeds vaker zijn weg vindt in een strafdossier is de ambtshalve herkenning door verbalisanten van verdachten op camerabeelden. Op zichzelf is dat geen opmerkelijke ontwikkeling nu sprake is van een forse toename van beveiligingscamera’s in het Nederlands straatbeeld. Beveiligingscamera’s worden ook steeds frequenter gemonteerd door particulieren en ondernemers. Hingen er in 2019 in Nederland nog ‘maar’ 228.530 geregistreerde beveiligingscamera’s, op 1 mei 2022 stonden er al 302.890 geregistreerd in de politiedatabase. Amsterdam voert met 178 beveiligingscamera’s per vierkante kilometer de boventoon. Schiermonnikoog heeft daarentegen slechts 0,07 beveiligingscamera’s per vierkante kilometer.
Op het eerste gezicht lijkt het dan ook steeds makkelijker om strafbare feiten bewezen te krijgen. Van een positieve herkenning door een verbalisant wordt een ambtsedig proces-verbaal opgemaakt dat wettelijk een hogere bewijswaarde heeft dan herkenning door een gewone burger. We zien in de rechtspraak echter steeds vaker voorbeelden van een kritische beoordeling door de rechter van een dergelijk proces-verbaal.
Bij de beoordeling van de bruikbaarheid van het proces-verbaal van herkenning zien we in verschillende bewoordingen grofweg drie aandachtspunten terugkomen (volgend uit de conclusie van AG Knigge in ECLI:
Ook in 2022 zijn kritische uitspraken gewezen waarbij de herkenningen als onvoldoende betrouwbaar terzijde werd gelegd. Zo oordeelde de rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 (ECLI:
Op 27 juni 2022 wees de rechtbank Oost-Brabant een vonnis (ECLI:
Op 27 juli 2022 sprak de rechtbank Amsterdam (ECLI:
Tot slot; op 1 november 2022 werd een verdachte door het gerechtshof Amsterdam (ECLI:
Bijzondere opsporingsmethoden
In 2019 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezennoot 18 over het undercover stelselmatig inwinnen van informatie bij verdachten, specifiek met betrekking tot de op artikel 126j lid 1 Sv gebaseerde ‘Mr. Big’-methode. Kenmerkend voor de ‘Mr. Big’-methode is dat door undercoveragenten binnen het verband van een gefingeerde criminele organisatie het vertrouwen van een verdachte wordt gewonnen. Daarna worden de verdachte in het kader van die organisatie voordelen in het vooruitzicht gesteld als hij een (bekennende) verklaring aflegt omtrent zijn betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit. In de arresten schetst de Hoge Raad een toetsingskader aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of verklaringen, die door de verdachte tegenover undercoveragenten zijn afgelegd, voor het bewijs mogen worden gebruikt. Bij de beoordeling staat de verklaringsvrijheid van de verdachte centraal.
Op 16 februari 2022 (ECLI:
- de opsporingsambtenaren hebben hun verbaliseringsplicht ex artikel 152 Sv geschonden, door in hun verslaglegging onvoldoende nauwkeurig of volledig weer te geven welke inhoudelijke communicatie met de verdachte heeft plaatsgevonden;
- vanwege deze onvolledige verslaglegging kan het gerechtshof niet beoordelen in hoeverre (psychische) druk op de verdachte is uitgeoefend, in welke mate de verdachte is misleid en of zijn verklaringsvrijheid ten tijde van het afleggen van de bekentenis was aangetast;
- het gerechtshof acht het aannemelijk dat de verdachte zijn verklaring niet in vrijheid heeft kunnen afleggen. Een rechtspsycholoog concludeerde immers dat de positie waarin de verdachte verkeerde een substantieel risico vormde voor het afleggen van een valse bekentenis. Daarnaast hadden de opsporingsambtenaren aan de verdachte beloofd dat hij een goede baan zou krijgen en dat ze iemand anders voor de moord zouden laten opdraaien.
In de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2021 (ECLI:
Ook AG Spronken stelt zich in haar conclusie van 28 juni 2022 (ECLI:
In een zaak bij het gerechtshof Den Haag van 7 juni 2022 (ECLI:
De criminele burgerinfiltrant is terug! In het opmerkelijke strafrechtelijk onderzoek Vidar maakte de politie voor het eerst sinds de jaren negentig weer gebruik van een zeer omstreden opsporingsmethode: de criminele burgerinfiltrant. Na de IRT-affaire in de jaren negentig was de inzet van de criminele burgerinfiltrant immers verboden. Dit verbod werd in september 2014, na een motie van Kamerlid Recourt (PvdA), door het Openbaar Ministerie geschrapt. Het heeft lang geduurd voordat het Openbaar Ministerie zich weer aan de inzet van de criminele burgerinfiltrant durfde te wagen. In Vidar was het belangrijkste bewijs afkomstig van ‘A4110’, een Friese crimineel die sinds 2019 onder regie van het Openbaar Ministerie betrokken was bij onder meer drugshandel. A4110 was in het verleden meerdere malen veroordeeld wegens drugsdelicten en gaf volgens het Openbaar Ministerie dankzij zijn contacten met andere criminelen een uniek inkijkje in de Friese onderwereld. De verdediging stelde de inzet van de criminele burgerinfiltrant ter discussie: A4110 zou de verdachten onder meer hebben uitgelokt in harddrugs te handelen. De rechtbank Noord-Holland oordeelt echter dat er een voldoende wettelijke basis bestaat voor de inzet van de criminele burgerinfiltrant en dat deze bij hoge uitzondering mag worden ingezet mits omkleed met strikte waarborgen. In casu is de inzet rechtmatig geweest. De rechtbank meent dat de criminele burgerinfiltrant als ultimum remedium is ingezet, nu de traditionele opsporingsmiddelen (observaties, heimelijke gespreksopnames, telefoontaps en vier pseudoaankopen) onvoldoende zicht hadden geboden op de zware criminelen en de organisatie. Bovendien was A4110 beperkt geïnfiltreerd in de drugsorganisatie en dat was proportioneel omdat het maar ongeveer een jaar duurde. A41110 was geen groei-informant die een steeds grotere rol ging spelen. Vijftien van de twintig verdachten werden veroordeeld. Vidar wordt gezien als een testcase voor toekomstige zaken, de verwachting is – zeker na deze uitspraak – dat de ontwikkeling om gebruik te maken van menselijke bronnen binnen de opsporing zal worden doorgezet (Rb. Noord-Nederland, 17 augustus 2022, ECLI:
Vermeldingswaardig is een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 juni 2022 (ECLI:
Pretty Fucked-Up Privacy
Op 28 juni 2022 wees de Hoge Raad voor het eerst arrest in een PGP-zaak (ECLI:
De rechtbank Limburg heeft in een uitspraak van 26 april 2022 (ECLI:
Uit een beschikking van de Franse onderzoeksrechter en een brief d.d. 13 september 2021 van de zaaksofficieren in de zaak-26 Argos blijkt dat sprake is geweest van technische betrokkenheid van Nederlandse opsporingsambtenaren bij de ontwikkeling en plaatsing van de Franse interceptietool. Met die tool is in Frankrijk data van telefoons van Sky ECC verzameld. Het afgelopen jaar is door de verdediging verweer gevoerd door te stellen dat Nederland dus een grotere rol heeft gehad dan eerder kenbaar gemaakt door het OM, hetgeen betekent dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel niet in de weg staat aan verzoeken van Nederlandse advocaten tot rechtmatigheidsonderzoek naar het gebruik van deze tool en het opvragen van informatie over gebruik van deze tool om zo deze onderzoeksmethode te toetsen. Zie bijvoorbeeld in een Haagse Sky ECC-zaak met uitspraak van 13 mei 2022 (ECLI:
Ruim honderd advocaten ondertekenden op 24 oktober 2022 een brandbriefnoot 20 over de werkwijze van het OM bij onderzoek naar versleutelde communicatiediensten als EncroChat. De strekking van de brief is dat in vele zaken het recht op een eerlijk proces op het spel staat. Toetsing van de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van het verkregen bewijsmateriaal wordt onmogelijk gemaakt door officieren van justitie maar ook door rechters. Op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel worden verzoeken van advocaten tot het verrichten van nader onderzoek – en om transparantie over al verricht onderzoek – steevast afgewezen, omdat de opsporing en de toetsing daarvan al door rechters in het buitenland zou hebben plaatsgevonden. Tweede punt is het recht op privacy van gebruikers van PGP-diensten wereldwijd, dat met de hack en daarmee verkregen data onder druk komt te staan. Het schenden van het recht op privacy is volgens de advocaten een vormverzuim waaraan nu door de rechter geen gevolgen worden gebonden. De wijze van opslag en omgang met die data is bovendien ondoorzichtig.
Wrevel over deze kritiek uitte het OM vervolgens op 28 oktober 2022 in een brief aan alle procespartijennoot 21. Het OM benoemt dat de verdediging in een groot aantal Encro- en Sky ECC-zaken aangeeft dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ter discussie staat terwijl dit volgens het OM, verwijzend naar een aantal uitspraken uit 2022, geenszins het geval isnoot 22. Directe aanleiding voor het schrijven is de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2022 in de zaak-Shifter om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad in de kwestie rondom PGP-telefoons, en de zaak in afwachting daarvan aan te houden. Dit was reden voor andere rechtbanken om ook zaken aan te houden, bijvoorbeeld de rechtbank Overijssel in de mega-zaak-Elrits. Die prejudiciële vragen hangen samen met het feit dat de verdediging in diverse strafzaken wijst op een arrest van de Franse Hoge Raad van 11 oktober 2022 waarin een PGP-zaak is terugverwezen naar het Franse hof. De verdediging betoogt dat de Franse Hoge Raad kritisch is op de wijze van vergaring van EncroChat-data. Het OM pleit voor zorgvuldigheid bij de interpretatie van internationale rechtspraak en voegde een vertaling van het Franse arrest van 11 oktober 2022 bij de brief. Het OM stelt dat de Franse Hoge Raad de verdediging slechts gelijk gaf aangaande de ingediende klacht dat niet door het hof was gereageerd op het verweer van de verdediging dat een zogeheten ‘certificaat van echtheid’ ontbrak. Een marginaal punt, volgens de officieren. In de ogen van het OM volgt uit het arrest van de Franse Hoge Raad van 11 oktober 2022 helder en goed dat de inzet van het middel niet in strijd is met een wet of verdrag.
Klein lichtpuntje voor advocaten in PGP-zaken is een uitspraak van 13 september 2022 (ECLI:
Vormverzuimen
Op het gebied van vormverzuimen geldt nog steeds het overzichtsarrest dat de Hoge Raad eind 2020 wees, waarin weliswaar geen substantiële wijzigingen werden aangebracht maar wel enkele criteria in positieve zin zijn bijgesteld.noot 23 Daarmee is de nagenoeg dichtgetimmerde deur weer (iets) op een kier gezet.
Ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid zijn er een paar stevige uitspraken gedaan. De eerste is van de rechtbank Rotterdam (ECLI:
Ook in ECLI:
In dezelfde categorie een zaak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:
In een zaak bij de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:
Ook in een jeugdzaak bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:
In een zaak bij het gerechtshof Amsterdam (ECLI:
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:
De rechtbank Arnhem (ECLI:
In een zaak waarin de politie zonder machtiging tot binnentreden een woning betreedt, stelt het gerechtshof Amsterdam dat sprake is van een vormverzuim (ECLI:
In de zaak waarbij de verdachte buiten een veiligheidsgebied is staande gehouden, gefouilleerd en zijn auto is doorzocht (waarbij cocaïne werd aangetroffen, zie ook bij ‘preventief fouilleren’) oordeelt het gerechtshof Den Haag dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim (ECLI:
Vormverzuimen rondom doorzoekingen van huizen en auto’s zijn een jaarlijks terugkerend thema. Waar vormverzuimen zijn geconstateerd, blijft het veelal bij de enkele constatering. Slechts in enkele gevallen volgt bewijsuitsluiting. Tot een dergelijk oordeel kwam het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2022 (ECLI:
Datzelfde hof oordeelde op 1 augustus 2022 eveneens dat een doorzoeking van een woning onrechtmatig was (ECLI:
Ook omtrent de doorzoeking van digitale gegevensdragers stelt de wet eisen. Aan die eisen was volgens het Haagse hof in een op 13 oktober 2022 ( ECLI:
De regels voor onderzoekshandelingen zoals doorzoekingen gelden niet wanneer vrijwillig toestemming wordt gegeven. Een juridisch kader wanneer sprake is van vrijwillige toestemming, kent onze wet en ook onze rechtspraak niet. De vraag of de toestemming daadwerkelijk vrijwillig is gegeven, is veelal een vraag van feitelijke aard. Dat maakt dat de Hoge Raad zich zelden over het begrip ‘vrijwillige toestemming’ heeft uitgelaten. Al in 2019 riep AG Spronken de Hoge Raad op een juridisch kader te schetsen. Dat deed zij afgelopen jaar weer. In het onderliggende arrest ging het om een als vuurwapengevaarlijk te boek staande bestuurder van een auto. Op de vraag of hij nog ‘strafbare zaken’ bij zich had, gaf hij de verbalisanten toestemming om zijn auto te doorzoeken. In een verborgen ruimte werd vervolgens een doorgeladen vuurwapen met munitie aangetroffen. De verdachte voerde aan dat geen sprake was van ondubbelzinnige en uitdrukkelijke toestemming. Het hof verwierp dit onrechtmatigheidsverweer. Op 7 juni 2022 deed de Hoge Raad uitspraak (HR 07-06-2022, ECLI:
Het Haagse hof oordeelde tot slot op 19 oktober 2022 (ECLI:
Voorlopige hechtenis
Kan een verdachte van een feit waar meer dan twaalf jaar gevangenisstraf op staat uit de voorlopige hechtenis worden geschorst? Het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch sprak zich hier op 20 oktober 2022 over uit (ECLI:
De rechtbank in Zeeland-West-Brabant schorste de detentie in een zaak waarbij het uitbreken van de oorlog in Oekraïne een aandeel had in de persoonlijke omstandigheden van de Oekraïense verdachte (ECLI:
Rechtspositie verdachte en verdediging
In Hoge Raad 27-09-2022 (ECLI:
In een belangrijke uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (27 oktober 2022 ECLI:
Aanwezigheidsrecht en aanhoudingsverzoeken
Het recht van een verdachte om aanwezig te zijn tijdens de zitting is een belangrijk recht. Het is vaste rechtspraak dat de rechter in geval van een aanhoudingsverzoek een belangenafweging moet maken. De belangen die daarbij een rol spelen, zijn het belang van de verdachte om zijn aanwezigheidsrecht te kunnen uitoefenen, het belang van een spoedige berechting – wat naast de verdachte ook voor de maatschappij geldt – en ook het belang van een goede organisatie van de rechtspleging. De rechter moet bij een afwijzing van het aanhoudingsverzoek blijkgeven van die afweging van de hiervoor genoemde belangen. Aan dit kader wordt door de Hoge Raad streng getoetst.
Op 21 juni 2022 oordeelde de Hoge Raad dat het hof tussen alle bij een verzoek tot aanhouding van de zaak betrokken belangen geen juiste afweging had gemaakt (ECLI:
Ook in het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2022 werd duidelijk dat het hof geen blijk had gegeven van een juiste belangenafweging (ECLI:
Inzagerecht verdediging
Wat de bewijsvoering in voornamelijk omvangrijkere strafzaken betreft, is al jaren een verschuiving zichtbaar van klassieke bewijsmiddelen als getuigenverklaringen, naar digitaal bewijs dat in ‘andere geschriften’ of verwerkt in processen-verbaal zijn weg vindt naar het strafdossier. Voornamelijk in zaken waarin voor de bewijsvoering in doorslaggevende mate een beroep wordt gedaan op dergelijk bewijs, rijst de vraag of de verdediging wel steeds voldoende in staat is een zinvolle bijdrage te leveren aan de evenwichtigheid van de samenstelling van de processtukken. Die tegensprekende bijdrage is wel van belang, nu in dit type zaak vaak maandenlang onderzoek wordt gedaan naar data, wordt geanalyseerd, geselecteerd en geïnterpreteerd en het resultaat van dát proces wordt neergelegd in de processtukken. Wil de verdediging kunnen beoordelen of voor de toelaatbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid van die processtukken nog andere stukken of data van belang zijn, dan stuit zij op het probleem dat het Openbaar Ministerie daarover beschikt, maar de verdediging niet. Zowel in het vooronderzoek, op grond van artikel 34 lid 1 Sv, als tijdens het onderzoek ter terechtzitting, op grond van artikel 315 lid 1 (jo. artikel 328) Sv, bestaat de mogelijkheid te verzoeken stukken bij de processtukken te voegen. Het zal echter moeten gaan om specifiek omschreven stukken en het belang en de relevantie ervan moeten worden onderbouwd. De processuele mogelijkheid voeging te verzoeken zonder van de inhoud kennis te kunnen nemen, is in feite een lege huls. Lid 2 van artikel 34 Sv geeft de verdediging in het vooronderzoek weliswaar de mogelijkheid om de officier inzage in stukken te vragen, ter onderbouwing van een verzoek tot voeging, maar een wettelijk equivalent voor de zittingsfase ontbreekt. Dit terwijl het onderzoek ter terechtzitting doorgaans natuurlijk al snel aanvangt, in ieder geval als de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Aan deze vreemde onevenwichtigheid en de onduidelijkheid of de verdediging ook tijdens de zittingsfase een mogelijkheid tot inzage in (mogelijk) relevante stukken moet hebben, heeft de Hoge Raad inmiddels een einde gemaakt. In het arrest van 16 februari 2021 (ECLI:
Materieel Strafrecht
Deelnemingsvormen
Om tot een veroordeling voor medeplegen te komen is – nog steeds – vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.noot 25 De Hoge Raad heeft zich in 2022 wel (weer) uitgelaten over de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid bij een zwijgende verdachte (HR 22 februari 2022, ECLI:
Uit dit arrest blijkt dat het hof het toetsingskader van de Hoge Raad met betrekking tot een zwijgende verdachte bij deelneming verkeerd heeft toegepast. De procesopstelling van de verdachte kan volgens de Hoge Raad inderdaad van belang zijn als niet duidelijk is of sprake is van medeplegen dan wel van medeplichtigheid. Dat geldt in gevallen waarbij wel voldoende bewijs is dát iemand betrokken is bij een strafbaar feit, maar onduidelijk is welk aandeel diegene hierin had. In deze specifieke casus was de rol van de verdachte onduidelijk en leken de belastende omstandigheden aan te tonen dat de verdachte medeplichtig was.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde nog eens dat medeplichtigheid achteraf, nadat het feit is gepleegd, niet strafbaar is (ECLI:
Vervolging voor de deelname aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr) is voor het Openbaar Ministerie verworden tot een favoriet wapen in de strijd tegen de georganiseerde misdaad.
Begin juli bekrachtigde de strafkamer van de Hoge Raad een reeks arresten van het gerechtshof Amsterdam betreffende de deelname aan een criminele organisatie, die goeddeels overeenkwam met de Haarlemse afdeling van de Hells Angels (onder meer: ECLI:
In twee grote liquidatieprocessen oordeelde de feitenrechter genuanceerd over de strafbare deelname. In het liquidatieproces Himalaya sprak de rechtbank Noord-Holland twee verdachten (partieel) vrij. Zij hadden zich wellicht in dezelfde periode en binnen hetzelfde netwerk beziggehouden met het plegen van vermogensdelicten in een georganiseerd verband, maar daarmee leverden zij nog geen bijdrage aan de in de tenlastelegging genoemde moordorganisatie, vond de rechtbank (ECLI:
Ook politiek staat de schijnwerper op de criminele organisatie. In 2020 werd een nieuw derde lid geïntroduceerd ter verhoging van het strafmaximum voor de deelname aan een zware organisatie. Sinds 1 januari 2022 is ook de maximale straf voor het voortzetten van een verboden organisatie verhoogd (lid 2). Ministers Yeşilgöz (Justitie & Veiligheid) en Weerwind (Rechtsbescherming) laten zich nadrukkelijk inspireren door Italiaanse anti-maffiawetgeving. Zo werkt minister Weerwind in de strijd tegen ‘voortgezet crimineel handelen tijdens detentie’ aan een versobering van detentieomstandigheden naar Italiaans model, en onderzoekt Yeşilgöz of de strafbaarstelling kan worden verruimd. Een aanknopingspunt is artikel 416bis van de codice penale, waarbij het zich associëren met maffiagroeperingen zelfstandig strafbaar is gesteld.
Poging en voorbereiding
Voor handelingen die niet te duiden zijn als een begin van uitvoering (en daarmee geen strafbare poging vormen) maar waarvoor strafbaarstelling toch wenselijk werd geacht, heeft de wetgever de strafbare voorbereiding bedacht (artikel 46 Sr). Deze handelingen moeten opzettelijk worden gepleegd en de middelen moeten de bestemming hebben tot het begaan van het misdrijf waarop de voorbereiding is gericht. Aan die middelen moet betekenis toekomen bij/tijdens het uitvoeren van dat misdrijf.noot 27
Recent spitst de discussie zich toe op de vraag welke objecten onder welke omstandigheden kunnen worden aangemerkt als voorbereidingsmiddel. Zo kwam het gerechtshof Amsterdam in onderzoek 13/Zwaluw tot een veroordeling wegens het voorhanden hebben van voorbereidingsmiddelen (PGP telefoons) die bestemd waren tot het begaan van de liquidatie (ECLI:
Dat een telefoon in de ene zaak wel een voorbereidingsmiddel is en in de andere niet is gelegen in de (beoogde) rol van de telefoon tijdens de daadwerkelijke uitvoering van het delict. Die mag niet alleen zijn gelegen in de voorbereiding zelf. AG Aben schreef in zijn conclusie bij een arrest uit 2020 dat daarom van de feitenrechter mag worden verwacht dat hij in de motivering van het oordeel dat het voorwerp bestemd is voor het begaan van het misdrijf, aandacht besteedt aan de wijze waarop dat voorwerp niet alleen gedurende de voorbereiding een rol heeft gespeeld, maar ook welke functie de verdachte aan het voorwerp beoogt toe te kennen bij de daadwerkelijke uitvoering van het delict.noot 28
Strafuitsluitingsgronden
Het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 22 maart 2016 is (nog) onverminderd relevantnoot 29. Daarin ligt de motiveringslat voor de feitenrechter nog steeds hoog. Met betrekking tot noodweer(exces) zijn er dit jaar weinig relevante arresten gewezen door de Hoge Raad. Toch is deze strafuitsluitingsgrond veelvuldig terug te vinden in de feitenrechtspraak.
De eerste uitspraak dateert van 11 oktober 2022 (ECLI:
In een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 april 2022 (ECLI:
De rechtbank Noord-Holland verwierp het beroep op noodweer nu niet was voldaan aan het subsidiariteitsvereiste (2 februari 2022, ECLI:
Varia witwassen
Witwassen, oftewel: vermogen van de onderwereld naar de bovenwereld verplaatsen, kent vele vormen en is dus lastig te definiëren. Wat opvalt, is dat de bestrijding van witwassen zich steeds vaker uitstrekt tot situaties waar enig gronddelict ontbreekt. Desondanks kan toch tot een veroordeling voor witwassen worden gekomen. Zodra sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen mag een verklaring van de verdachte worden verwacht. Geeft de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, dan ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om die verklaring nader te onderzoeken. De vraag rijst wanneer een dergelijke verklaring aan deze eisen voldoet en ook in 2022 heeft de Hoge Raad, alsmede het parket bij de Hoge Raad, zich hierover gebogen.
Op 5 juli sprak de Hoge Raad zich uit over wat mag worden verwacht van een verdachte (ECLI:
In ECLI:
Bij de verdachte werden vele luxegoederen aangetroffen, waaronder meerdere horloges van de merken Rolex, Cartier, Patek Philippe en Hublot. Ook werd een boot met toebehoren, een luxe-tv, contante geldbedragen en een Audi A6 aangetroffen. Het Openbaar Ministerie stelde dat het niet anders kon zijn dan dat deze gelden en goederen van misdrijf afkomstig waren. De verdachte verklaarde dat hij veel geld had verdiend als freelance persoonsbeveiliger in de beveiligingsbranche, onder andere in oorlogsgebieden. De inkomsten uit deze werkzaamheden zouden contant aan hem zijn uitbetaald. Het hof oordeelt dat deze verklaring niet aan de vereisten voldoet, omdat deze op geen enkele wijze aan de hand van enig objectief gegeven wordt onderbouwd. Van een verplichting aan de zijde van het OM tot het doen van nader onderzoek kon daarom geen sprake zijn.
Opiumwet
Op 1 juli 2022 is een onderdeel van de Wet versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit in werking getreden.noot 30 Met deze wet is een maatregel geïntroduceerd die het mogelijk maakt dat de kosten van de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid worden verhaald op degene die voor het bezit van of de handel in deze voorwerpen wordt veroordeeld. Een van de bijzondere wetten waarin de zogenoemde maatregel kostenverhaal is opgenomen is de Opiumwet, meer in het bijzonder artikel 13d. In een zaak bij de rechtbank Limburg (ECLI:
De rechtbank verwijst naar de memorie van toelichting waarin onder andere staat dat het om daadwerkelijke kosten moet gaan en dat het verhalen van kosten niet mag worden gebaseerd op schattingen.noot 31 Nu de concrete kosten niet inzichtelijk zijn gemaakt, wordt de vordering afgewezen.
Nieuwe strafbaarstellingen
Recent is in diverse Europese landen de strafbaarstelling van de klant van gedwongen prostitutie ingevoerd.noot 32 Vanuit de Europese Richtlijn werd reeds in overweging gegeven te voorzien in een strafbaarstelling van de prostituant.noot 33 Op 1 januari 2022 is de Wet Strafbaarstelling misbruik prostituees die slachtoffer zijn van mensenhandel in werking getreden, waarmee artikel 273g Sr is ingevoerd.noot 34 Die bepaling strekt tot strafbaarstelling van degene die seksuele handelingen verricht met een prostituee, die ouder is dan achttien jaar, terwijl diegene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die prostituee daartoe is gedwongen of bewogen, dat wil zeggen een slachtoffer van mensenhandel is. De schuldige wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie. Indien het feit wordt gepleegd ten aanzien van een minderjarige (lid 2) is de gevangenisstraf ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vierde categorie.
De kritiek tegen de bepaling ziet vooral op de vraag wanneer kan worden vastgesteld dat de klant weet dat sprake is van een slachtoffer van mensenhandel. Volgens de memorie van toelichting is sprake van ‘weten’ als de prostituant zelf betrokken is bij de mensenhandel of op andere wijze daarvan expliciet op de hoogte is. Ook wanneer de prostituant die expliciete kennis niet heeft, kan sprake zijn van andere factoren op grond waarvan de prostituant had moeten begrijpen dat hij te maken had met een slachtoffer van mensenhandel. Voor het redelijkerwijs moeten vermoeden, wordt gewezen op signalen van slachtofferschap, zoals signalen die betrekking hebben op het slachtoffer zelf (bijvoorbeeld blauwe plekken en angst), de omgeving van het slachtoffer en de wijze van contact leggen (bijvoorbeeld via vage tussenpersonen). Daarnaast zijn kritische opmerkingen geplaatst bij de handhaafbaarheid van de voorgestelde bepaling, de effectiviteit en de bewijsbaarheid van de opzet en de schuld. Volgens Cleiren en Dorst zou de wet vooral een symboolfunctie hebben.noot 35
Het wetsvoorstel ‘Geweldsaanwending opsporingsambtenaar’ is op 11 mei 2021 door de Eerste Kamer aangenomen.noot 36 Op 1 juli 2022 is artikel 372 Sr als nieuwe bepaling toegevoegd. Dit artikel stelt verwijtbare schending van de geweldsinstructie met bepaalde gevolgen strafbaar.noot 37 Volgens de memorie van toelichting werd bij strafrechtelijke vervolging onvoldoende rekening gehouden met de speciale functie van de opsporingsambtenaar en zou de wettelijke regeling onvoldoende zijn toegespitst op de situaties waarin de opsporingsambtenaar handelt.noot 38
Artikel 372 Sr bepaalt dat de ambtenaar die de bepaling overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar indien het feit enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft, een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wanneer het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft en een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren wanneer het feit de dood ten gevolge heeft.
De bepaling is niet van toepassing op geweld dat enkel pijn, maar geen letsel, heeft veroorzaakt. Deze gevallen zijn niet onder de reikwijdte van artikel 372 Sr gebracht, nu de minister meent dat in die gevallen voldoende mogelijkheden zijn om disciplinaire maatregelen te nemen.noot 39 Dat betekent dat in situaties waar geen letsel is geconstateerd enkel vervolgd kan worden voor algemene delicten, zoals (poging tot) zware mishandeling of (poging tot) doodslag. Wanneer een opsporingsambtenaar met zijn vuurwapen gericht op een verdachte schiet en mist, kan dit in theorie dus een hogere straf opleveren dan wanneer de verdachte wordt geraakt en komt te overlijden, mits dit laatstgenoemde onder artikel 372 Sr kan worden geschaard. De gedachte achter de strafbaarstelling is dat de beoordeling van door opsporingsambtenaren in functie toegepast geweld zich in beginsel dient te richten op de vraag of in overeenstemming met de geweldsinstructie is gehandeld, niet over de vraag of sprake is van schuld of opzet aan een algemeen geweldsmisdrijf. Tegelijkertijd geldt dat vrijwel steeds sprake zal zijn van (voorwaardelijk) opzet op de gevolgen hiervan. Dit heeft tot gevolg dat het handelen in strijd met de geweldsinstructie zowel onder de reikwijdte van artikel 372 Sr als onder de delictsomschrijving van een algemeen geweldmisdrijf kan vallen.
Met ingang van 1 juli 2022 is ook de zogenoemde ‘blauwe kamer’ van start gegaan. Sindsdien behandelt de rechtbank Midden-Nederland alle zaken van opsporingsambtenaren die worden vervolgd voor het gebruik van geweld in de rechtmatige uitoefening van hun functie.
De minister van Justitie en Veiligheid heeft op 8 juli 2022 een wetsvoorstel ingediend om doxingnoot 40 strafbaar te stellen in artikel 285d Sr.noot 41 De Raad van State heeft advies uitgebracht en het wetsvoorstel wordt momenteel behandeld in de Tweede Kamer.noot 42
Op dit moment is het onder andere strafbaar om iemand te stalken (stelselmatig lastig te vallen) (artikel 285b Sr), te bedreigen (artikel 285 Sr), ergens toe te dwingen (artikel 284 Sr), of (online) voor allerlei lelijke dingen uit te maken (artikel 266/267 Sr). Het is echter niet strafbaar om van iemand foto’s, adres of andere persoonsgegevens (online) te verschaffen en/of om die gegevens te verspreiden, terwijl het oogmerk gericht is op intimidatie. De verspreide informatie kan publiek toegankelijke informatie betreffen. Het kan een eenmalige actie zijn. Er hoeft geen werkelijke vrees te zijn ontstaan bij het slachtoffer, de gedraging is strafbaar ongeacht het resultaat. De overlast of hinder moet van zodanige aard zijn dat het slachtoffer hierdoor redelijkerwijs kan worden geacht ernstige overlast aan te worden gedaan of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te worden gehinderd.noot 43
De NOvA heeft bij consultatie vraagtekens gezet bij de onderbouwing van de noodzaak van het wetsvoorstel en bij de reikwijdte van de delictsbestanddelen, mede in verband met de voorzienbaarheid van strafbaar gedrag.noot 44
De strafbedreiging zal één jaar gevangenisstraf zijn en de MvT gaat ervan uit dat de strafbaarstelling van het gedrag slachtoffers helpt om online informatie verwijderd te krijgen en om civielrechtelijke procedures te sterken. Tevens zal artikel 67, eerste lid, onderdeel b, Sv worden aangepast teneinde de inzet van BOB-middelen en voorlopige hechtenis mogelijk te maken. Hoewel er begrip is voor het eerste – de (online) gegevens moeten kunnen worden gevorderd door de opsporing – is het tweede moeilijk te rijmen met de notie van het strafrecht als ultimum remedium.
Drugssmokkel via de haven van Rotterdam heeft al langer de aandacht van de opsporingsautoriteiten. In de logistiek hiervan spelen ‘uithalers’, personen die haventerreinen binnendringen en containers openen om de aldaar verborgen verdovende middelen weg te nemen, een belangrijke rol.
De uithalerswet werd op 2 november 2021 aangenomen door de Eerste Kamer. De strafbaarstelling in artikel 138aa Sr maakt deel uit van een pakket maatregelen waarmee wordt beoogd ondermijnende criminaliteit te bestrijden, in het bijzonder de ‘illegale drugsindustrie’.noot 45 De kern van het artikel is dat het wederrechtelijk verblijven op en het binnendringen van een haven, een vliegveld of een spoorwegemplacement kan worden bestraft met een gevangenisstraf van één of twee jaar, en onder omstandigheden nog meer. Er hoeft dus niet te worden bewezen dat de uithalers op het terrein aanwezig waren om drugs uit een container te halen, of dat al hadden gedaan. De nieuwe strafbaarstelling zou het makkelijker moeten maken uithalers strafrechtelijk te vervolgen en zou ook een afschrikkende werking hebben.
Voor de inwerkingtreding van deze nieuwe strafbaarstelling was dat anders geregeld. Als uithalers niet werden ontdekt in de nabijheid van de drugs konden zij slechts op grond van artikel 416 Sr worden opgepakt en konden zij enkel worden bestraft met een geldboete van de eerste categorie. Zo zijn er in 2021 bijna 500 ‘uithalers’ in de kraag gevat. Telkens kregen ze een geldboete van 95 euro, sommigen zelfs meerdere keren.noot 46 Ook was het lastig om tot een veroordeling te komen omdat bijvoorbeeld het afhalersgedrag niet voldoende bleek.noot 47 Vrijspraak volgde ook omdat werd geoordeeld dat de uithaler geen voldoende intellectuele of materiële bijdrage had geleverd aan de drugssmokkel.noot 48
Met de inwerkingtreding van de nieuwe uithalerswet is dat veranderd. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat het wederrechtelijk verblijven in een op een haventerrein, luchthaven of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen al een gevangenisstraf kan opleveren van maximaal één jaar. Naast het wederrechtelijk verblijf is in het tweede lid ook het zich toegang verschaffen tot de haven, luchthaven of spoorwegemplacement met behulp van bepaalde middelen of door bedrog of misleiding strafbaar gesteld. In de rechtspraak is discussie ontstaan of het tweede lid slechts een straf verhogende omstandigheid betreft of als afzonderlijke strafbaarstelling moet worden aangemerkt. Hoewel uit de wetsgeschiedenis het eerste kan worden afgeleidnoot 49 oordeelde het gerechtshof Den Haag (1 juli 2022, ECLI:
Ook kan er nu voorlopige hechtenis worden toepast bij de uithalers, omdat dit zou passen bij de strafbedreiging van artikel 138aa Sr (1 februari 2022, ECLI:
Op 28 februari 2022 vond een eerste themazitting plaats over de nieuwe uithalerswet bij de rechtbank Rotterdam (ECLI:
Hier lijken de twee feitenrechters toch aanzienlijk van oordeel te verschillen. Het Openbaar Ministerie kwalificeerde de uitkomst van het gerechtshof Den Haag als ‘een ontzettende domper.’noot 50
Wetsvoorstel seksuele misdrijven
Op 11 oktober 2022 is het wetsvoorstel seksuele misdrijven naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit wetsvoorstel vervangt de huidige titel XIV (‘misdrijven tegen de zeden’) door een nieuwe titel XIV genaamd ‘seksuele misdrijven’, waarin de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag opnieuw wordt vastgesteld en begrensd.noot 51 Het wetsvoorstel is mede ingegeven door veranderde opvattingen over seksueel grensoverschrijdend gedrag (denk aan #metoo), digitale ontwikkelingen, en het streven slachtoffers van seksuele misdrijven meer bescherming te bieden. Strafrechtelijke bescherming tegen aanranding en verkrachting, online seksueel misbruik en seksuele intimidatie wordt in het wetsvoorstel verruimd. De strafmaxima voor bepaalde gedragingen, zoals seksuele misdrijven gepleegd tegen kinderen, worden verhoogd.
De huidige delicten aanranding en verkrachting worden vervangen door nieuwe delicten. Het betreft vier delicten met zes verschillende kwalificaties: schuldaanranding, opzetaanranding, gekwalificeerde opzetaanranding, schuldverkrachting, opzetverkrachting en gekwalificeerde opzetverkrachting. Met deze verruimde strafbaarstellingen wordt tot uitdrukking gebracht dat seksueel contact vrijwillig en gelijkwaardig hoort te zijn. Deze vrije wil moet kunnen worden ‘vastgesteld in het licht van de omstandigheden’.noot 52
Van opzetdelicten is sprake wanneer de ontbrekende wil duidelijk kan worden afgeleid uit uitingen als huilen of wegduwen, en er desondanks seksuele handelingen worden verricht. Blijkens de MvT kan negatieve wil ook blijken uit een passieve houding van betrokkene.noot 53 Wanneer het slachtoffer bij fysieke toenadering geen fysieke reactie geeft en de initiator het seksuele contact desondanks doorzet, moet blijkens de MvT worden aangenomen dat ‘de initiator zich ervan bewust was dat een positieve wilsuiting bij de ander afwezig is en dit negeert dan wel voor lief neemt’.noot 54 Het gebruik van dwang, geweld of bedreiging is geen voorwaarde voor strafrechtelijke aansprakelijkheid maar een strafverzwarende delictsvorm van de opzetdelicten.
Een indicatie van wetenschap van een negatieve wil kan ook worden afgeleid uit de omstandigheid dat sprake is van seksueel contact tussen personen die in een (hiërarchisch) ongelijkwaardige verhouding tot elkaar staan. De positie van de initiator kan immers van invloed kan zijn op de wilsbepaling van de ander. Wanneer dat het geval is, kan van een vrije wilsuiting geen sprake zijn. Het misbruik maken van een gezags- dan wel vertrouwenspositie is een strafverzwaringsgrond.
Bij de delicten schuldaanranding en schuldverkrachting is het strafrechtelijke verwijt jegens degene die deze delicten begaat dat deze onvoldoende alert is geweest op de mogelijkheid van een ontbrekende wil bij de ander en op dit punt een verkeerde inschatting heeft gemaakt.noot 55 Niet is vereist dat de negatieve wil expliciet kenbaar is gemaakt: ook wanneer de ontbrekende wil impliciet uit feiten of omstandigheden kan worden afgeleid en desondanks seksuele handelingen worden verricht, is sprake van strafbaar handelen.
Het wetsvoorstel beoogt daarnaast verhoogde strafrechtelijke bescherming te bieden aan kinderen tegen (online) seksueel misbruik waarbij de leeftijd steeds is geobjectiveerd. Het wetsvoorstel bevat strafbaarstellingen van (online) handelingen aan of met het lichaam van een kind, (online) seksuele benadering van kinderen door middel van sexchatting en grooming, en kinderpornografische activiteiten. In de wet wordt door middel van een strafuitsluitingsgrond rekening gehouden met ‘normaal seksueel experimenteergedrag tussen jongeren’.noot 56
De nieuwe wet voorziet ook in (aangepaste) strafbaarstellingen voor lichtere vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals seksuele intimidatie in de openbare ruimte. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op zowel verbaal als fysiek seksueel intimiderend gedrag, offline en online. De kern van het strafrechtelijk verwijt is dat iemand een ander in een publieke omgeving als seksueel object benadert.noot 57 Strafbaar gesteld wordt het een ander in het openbaar indringend seksueel benaderen door middel van opmerkingen, gebaren of geluiden of aanrakingen op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten. Voor de beoordeling van de strafbaarheid van de seksuele benadering komt betekenis toe aan de inhoud en aard van de uiting, maar is ook de context waarin de uiting plaatsvindt van belang.noot 58 De wettelijke strafbedreiging is hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie (€ 8.700), maar in de memorie van toelichting is geëxpliciteerd dat in de praktijk vooral een boete zal worden opgelegd.noot 59, noot 60
Straftoemeting en Penitentiair recht
Op het gebied van straftoemeting en penitentiair recht zijn de nodige ontwikkelingen te melden. AG Spronken heeft de Hoge Raad op 22 maart 2022 (weer) uitgenodigd een standpunt in te nemen over een motiveringsklacht (conclusie ECLI:
Korte gevangenisstraffen
Ook dit jaar is geconcludeerd dat korte gevangenisstraffen contraproductief werken en juist een negatief effect hebben op de veiligheid in de samenleving. Vanuit verschillende perspectieven – zoals de RSJ, Reclassering, het NJCM en academici – is opnieuw bepleit het aantal korte gevangenisstraffen te reduceren.noot 61 Onder kortdurende detentie wordt niet alleen een korte gevangenisstraf verstaan, maar ook een detentie in het kader van een voorlopige, dan wel vervangende hechtenis. Met ‘kortdurend’ kan een detentie van maximaal drie maanden worden bedoeld, maar ook van maximaal zes maanden.noot 62 In 2020 waren er 9.144 gedetineerden, waarvan 40% (3.639) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf uitzat. Bijna de helft van alle in dat jaar opgelegde gevangenisstraffen was korter dan een maand, 70% korter dan drie maanden en meer dan 80% van alle onvoorwaardelijke gevangenisstraffen was korter dan zes maanden.noot 63 Bijna de helft van de gedetineerden (47%) was voorlopig gehecht.noot 64 In vergelijking met andere Europese landen worden in Nederland relatief veel korte detenties ondergaan.noot 65
De afgelopen twee jaar is binnen het onderzoeksprogramma Changing Justice Gears onderzoek gedaan naar mogelijkheden voor het terugdringen van de korte detentie, aangezien 80% van de gevangenisstraffen korter zijn dan zes maanden.noot 66 Onderzoekers vinden de korte detentie een problematische sanctie, omdat er vrijwel geen ruimte is voor resocialisatie- en re-integratieactiviteiten, terwijl vaak wel sprake is van detentieschade door verlies van werk, woning, sociale contacten en psychische schade.noot 67 Deze schade leidt tot een verhoogd risico op recidive.noot 68
Binnen de huidige wettelijke kaders is een korte detentie veelal de enig aangewezen, of in elk geval toegepaste, mogelijkheid. Alternatieven voor de voorlopige hechtenis vinden nauwelijks toepassing in de praktijk. Als een geldboete of een voorwaardelijke gevangenisstraf te licht worden geacht, een veroordeelde niet draagkrachtig genoeg is voor het opleggen van een geldboete, niet in staat blijkt om een taakstraf af te ronden of niet ter zitting aanwezig is en een reclasseringsrapportage ontbreekt, is het opleggen van een onvoorwaardelijke korte gevangenisstraf de enige optie. Meijer meent dat de rechter die een dergelijke straf oplegt zich moet realiseren dat een korte detentie enkel als doel kan hebben het feit te vergelden en de maatschappij (beperkt) te beveiligen door de veroordeelde daar kort uit te halen, maar ook dient te worden voorgelicht over de nadelige effecten van die strafoplegging.noot 69
Rechters zijn niet doof voor deze geluiden, en lijken bereid te experimenteren met alternatieven voor kortdurende detentie. In dat kader is de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2022 noemenswaardig (ECLI:
Gevangeniswezen onder druk
De veelvuldig opgelegde korte detentie zet ook het gevangeniswezen onder druk. De sector kreeg de afgelopen jaren te maken met een afnemende capaciteitsbehoefte en de opdracht om fors te bezuinigen. De maatregelen die hier uit voortvloeiden, leidden tot een versobering van penitentiaire regimes, intensivering van het meerpersoonscelgebruik, een ingekort dagprogramma en minder personeel.noot 70 Daarbovenop verscheen dit jaar een rapport van PricewaterhouseCoopers naar de financierbaarheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), met als belangrijkste conclusie dat het gevangeniswezen duur is én wordt overvraagd.noot 71 Penitentiair inrichtingswerkers hebben hun taken verzwaard zien worden. Gedragsbeoordeling was al vereist in het kader van het systeem van promoveren en degraderen, maar strekt zich als gevolg van de Wet straffen en beschermen ook uit tot de verlofverlening en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Gedetineerden zitten bovendien langer vast als gevolg van de wijzigingen in de verlofregeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij een ongewijzigd beleid en ambitie voor de toekomst zou het financieel tekort oplopen tot 398 miljoen euro in 2032.noot 72
In twee reacties schetst de minister voor Rechtsbescherming enige uitgangspunten.noot 73 Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met een humaan detentieklimaat en met de veiligheid van de medewerkers, de samenleving en de gedetineerde. Een aantal voorgestelde maatregelen, zoals gedetineerden 21 uur op cel houden of zeer beperkt contact tussen personeel en gedetineerden vielen daarom af. Een versobering van het detentieregime zou bovendien betekenen dat bijvoorbeeld reïntegratieactiviteiten waar met de Wet straffen en beschermen juist op is ingezet, worden geschrapt.
Ondanks het oplopende financieel tekort is te verwachten dat DJI meer budget zal krijgen, gezien de ambitie om voortgezet handelen en ondermijnende criminaliteit in detentie aan te pakken. Gedacht wordt aan de bouw van een tweede EBI en het realiseren van meer Afdelingen Intensief Toezicht. Toch zal een hoger budget niet alle problemen oplossen en worden ook andere opties bekeken, zoals alternatieven voor korte detentie. Over een mogelijke doorontwikkeling van het sanctiestelsel en de sanctietoepassing zal de minister de Kamer in de zomer van 2023 informeren.noot 74
Elektronisch toezicht
Een alternatief voor korte detentie en het overvragen van penitentiair inrichtingswerkers is mogelijk het elektronisch toezicht. Uit onderzoek blijkt dat daders die onder elektronisch toezicht stonden minder vaak recidiveren dan daders die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (van maximaal zes maanden) hadden ondergaan.noot 75 In september (ook wel septEMber) vroeg Reclassering Nederland met een bewustwordingscampagne aandacht voor Elektronische Monitoring. Verschillende officieren van justitie, rechters, advocaten, Kamerleden en anderen droegen een week lang een enkelband. De enkelband geeft de veroordeelde meer vrijheid om aan zichzelf te werken, terwijl hij nog wel in de gaten wordt gehouden. Dat enkelbanddragers toch wel eens terugvallen in zorgelijk gedrag blijkt uit een uitspraak van 27 september 2022 (ECLI:
Overschrijding maximaal aantal uren taakstraf
De creativiteit van rechters heeft dit jaar ook meermalen geleid tot het overschrijden van de maximale taakstrafduur. Op 4 maart 2022 werd een man door het gerechtshof Arnhem Leeuwarden (ECLI:
De Hoge Raad heeft zich over deze tendens uitgelaten in een zaak die draaide om diefstal en medeplegen aan diefstal (ECLI:
De Hoge Raad overwoog in de onderhavige zaak vervolgens dat de wet niet voorziet in een nadere maximering als het gaat om samenloop. De samenloopregeling kent immers geen beperkingen over de cumulatie van taakstraffen, terwijl ook titel II (‘Straffen’) van Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht geen regels bevat over de maximaal op te leggen taakstraf in geval van meerdaadse samenloop. Als meerdere strafbare feiten gevoegd worden behandeld, wordt op grond van artikel 57 Sr voor deze feiten één taakstraf opgelegd, waarvan het maximum in dat geval dus de duur van 240 uren mag overschrijden. De opvatting dat wanneer op grond van de artikelen 57 en 63 Sr de regeling van de meerdaadse samenloop van toepassing is, en dat daarom de cumulatie van taakstraffen moet worden begrensd op 240 uur, is daarmee onjuist. Het beroep werd om die reden verworpen.
Verworpen taakstrafverbod
Het volgens velen onzalige plan om het taakstrafverbod uit te breiden naar alle vormen van geweldpleging tegen personen met een publieke taak, zoals agenten en ambulancemedewerkers, werd op 18 oktober 2022 door de Eerste Kamer verworpen.noot 77 De Raad van State, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse orde van advocaten, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en Reclassering Nederland hadden eerder negatief geadviseerd over dit wetsvoorstel.
Toetsing levenslang
In de hervorming van het systeem voor herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf lijkt, mede onder druk van het EHRM, nu toch enig schot te komen. Op 13 april 2022 bracht de RSJ het advies ‘Levenslang herzien’ uit aan minister Weerwind van Rechtsbescherming. De RSJ concludeert daarinnoot 78 dat een herbeoordelingsmechanisme op basis van een rechterlijke toets betere waarborgen biedt voor het door het EHRM vereiste perspectief op vrijlating van levenslanggestraften dan de huidige gratieregeling. Dit herbeoordelingsmechanisme kan worden vormgegeven met een regeling voor voorwaardelijke invrijheidsstelling waarbij een toetsingsmoment zou moeten plaatsvinden na ten hoogste vijfentwintig jaar. De gratieprocedure zou voor uitzonderlijke gevallen behouden moeten blijven. De minister nam het advies over en heeft een nieuwe wettelijke regeling in voorbereiding.
Shockschade
Het discours over schadevergoedingen begon dit jaar met een lezenswaardige conclusie van de Advocaten-Generaal Spronken en Lindenbergh over de toekenning van shockschade: schade door confrontatie met een schokkende gebeurtenis (ECLI:
Op 28 juni 2022 wees de Hoge Raad wél een, spraakmakend arrest op het terrein van shockschade (ECLI:
De Hoge Raad greep die kans aan om nader stil te staan bij de toekenning van shockschade. Hij overwoog daartoe allereerst dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele shock teweegbrengt. Laatstgenoemde wordt door de Hoge Raad aangeduid als het secundaire slachtoffer. Ter beantwoording van de vraag of jegens dit secundaire slachtoffer sprake is van onrechtmatig handelen, noemt de Hoge Raad enkele gezichtspunten, waarbij aan geen van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Kort gezegd gaat het om de aard, toedracht en gevolgen van het strafbare feit jegens het primaire slachtoffer, de wijze waarop het secundaire slachtoffer geconfronteerd wordt met het jegens het primaire slachtoffer gepleegde strafbare feit en de gevolgen daarvan en, tot slot, de aard en hechtheid van de relatie tussen beide slachtoffers. Het recht op vergoeding van shockschade is beperkt tot de schade die volgt uit het geestelijk letsel, welk letsel naar objectieve maatstaven dient te zijn vastgesteld. Waar in de rechtspraak voorheen steevast werd overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, wordt nu iets meer ruimte geboden en overwogen dat als een deskundige rapporteert over geestelijk letsel, dat voldoende is, ook als dat geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld betreft. Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat een strafrechter een vordering tot vergoeding van shockschade ook gedeeltelijk kan toewijzen en wordt tot slot stilgestaan bij de verhouding van shockschade tot affectieschade, in geval het secundaire slachtoffer daarvoor tevens in aanmerking komt.
In onderhavige zaak faalde het cassatiemiddel. Dat de benadeelde partij pas op een later moment met de gevolgen van het bewezen verklaarde werd geconfronteerd en dat die confrontaties niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar waren, doet er volgens de Hoge Raad immers niet aan af dat sprake is van onrechtmatigheid jegens de vader, ‘gelet ook op de door het hof als gruwelijk aangemerkte toedracht van het bewezen verklaarde en de directe familieband tussen het slachtoffer en de benadeelde partij’.
Noten
-
Zie ECLI:
NL: GHDHA: 2021: 1962. -
https://www.groene.nl/artikel/stille-dood-van-een-superteam.
-
Zie A.A. Franken, ‘De Kloof’, BoomStrafblad 2022-4, p. 123-130.
-
Zie T. Spronken, ‘Polarisering: all in the game?’, BoomStrafblad 2022-4, p. 118-122.
-
https://www.advocatenblad.nl/2022/02/10/cvt-laakt-toezicht-op-pelsrijcken/.
-
https://www.advocatenblad.nl/2022/11/15/kamer-stemt-in-met-maximum-aantal-advocaten/.
-
Zie https://www.om.nl/actueel/nieuws/2022/06/16/personeelstekort-rechtbank-noodzaakt-tot-sepot-zaken.
-
https://www.parool.nl/nederland/om-noord-holland-wil-82-politierechterzaken-schrappen~bf39793b/.
-
Zie het rapport ‘Buiten de rechter OM’.
-
Zie J.H. Crijns e.a., ‘Het OM uit positie?’, BoomStrafblad 2022-2, p. 45-54.
-
EHRM 19 januari 2021 in de zaak-Keskin tegen Nederland (ECLI:
CE: ECHR: 2021: 0119JUD000220516). -
Zie de eerste belangrijke post-Keskin uitspraak (ECLI:
NL: HR: 2021: 576), ECLI: NL: HR: 2021: 693 en ECLI: NL: HR: 2021: 765 -
Zie r.o. 4.9: ‘In zoverre kan de stelling van het hof worden onderschreven dat herkenning een “holistisch proces” is dat zich moeilijk laat rationaliseren.’
-
ECLI:
NL: HR: 2019: 1982 en ECLI: NL: HR: 2019: 1983 -
Europese Hof van Justitie (Grote kamer) 2 maart 2021, ECLI:
EU: C: 2021: 152. -
https://vanboomadvocaten.nu/brandbrief-strafrechtadvocatuur/
-
Zie bijvoorbeeld ECLI:
NL: RBROT: 2022: 2674, ECLI: RBOVE: 2022: 719 en ECLI: NL: RBDHA: 2022: 3694. -
HR 1 december 2020, ECLI:
NL: HR: 2020: 1889. -
ECLI:
NL: HR: 2017: 2250. -
Zie HR 2 december 2014, ECLI:
NL: HR: 2014: 3474, NJ 2015/390, m.nt. P.A.M. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI: NL: HR: 2015: 718, NJ 2015/395, m.nt. P.A.M. Mevis; HR 5 juli 2016, ECLI: NL: HR: 2016: 1316, NJ 2016/411, m.nt. N. Rozemond. -
Ook hier wordt verwezen naar de daarbij bekende arresten: HR 5 juli 2016, ECLI:
NL: HR: 2016: 1323, NJ 2016/412 m.nt. N. Rozemond onder NJ 2016/420; HR 5 juli 2016, ECLI: NL: HR: 2016: 1315, NJ 2016/413 m.nt. N. Rozemond onder NJ 2016/420. -
ECLI:
NL: HR: 2013: BZ1956 met noot van Knigge. -
In onderdeel 25 van zijn conclusie bij ECLI:
NL: HR: 2020: 1380. -
ECLI:
NL: HR: 2016: 456, NJ 2016, 316, m.nt. N. Rozemond. -
Stb. 2021, 544.
-
Kamerstukken II, 2019/20, 35 564, nr. 3, p. 18.
-
Cleiren & Dorst, NJB 2017/92.
-
Wetsvoorstel 33309, nr. 3 (MvT), Implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging kaderbesluit 2002/629/ JBZ van de Raad (PbEU L 101).
-
Stb. 2021, 467.
-
Cleiren & Dorst, NJB 2017/1516.
-
Dossier 34641.
-
Kamerstukken I 2020/21, 34641, nr. F, p. 20-21.
-
Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3, p. 5 (MvT).
-
Aanwijzing geweldsaanwending opsporingsambtenaar (2022A005).
-
Doxing wordt in de MvT gedefinieerd als: ‘Het begrip “doxing” is een term die wordt gebruikt door hackers en is afgeleid van het Engelse woord “documents”. Hierbij worden identificerende persoonsgegevens geopenbaard met als doel een bepaald persoon vrees aan te jagen, ernstige overlast aan te doen of hem in de uitoefening van zijn functie te belemmeren.’
-
Wettekst voorgestelde artikel 285d: ‘Degene die zich persoonsgegevens van een ander of een derde verschaft, deze gegevens verspreidt of anderszins ter beschikking stelt met het oogmerk om die ander vrees aan te jagen dan wel aan te laten jagen, ernstige overlast aan te doen dan wel aan te laten doen of hem in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig te hinderen dan wel ernstig te laten hinderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.’
-
Voor de voortgang van het wetgevingsproces: https://wetgevingskalender.overheid.nl/regeling/WGK012988
-
Zie MvT reactie naar aanleiding van consultatie NVvR.
-
Zie opmerkingen NovA in de MvT.
-
Kamerstukken II 2019/20, 35564, 3, p. 1
-
Recordaantal ‘uithalers’ opgepakt in Rotterdamse haven, fors meer dan vorig jaar, geraadpleegd op: https://www.ad.nl/binnenland/recordaantal-uithalers-opgepakt-in-rotterdamse-haven-fors-meer-dan-vorig-jaar~a557dcaf/?cb=aa9cea7058c36d678cddb91edee8e351&auth_rd=1.
-
Rb. Noord-Holland, 3 maart 2017, ECLI:
NL: RBNHO: 2017: 3819. -
Hof Amsterdam, 2 maart 2018, ECLI:
NL: GHAMS: 2018: 867. -
Kamerstukken II 2019/20, 35564, 3, p. 15.
-
Nieuwe uithalerswet geen succes voor OM, geraadpleegd op: https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/5314364/uithalerswet-openbaar-ministerie-verdachten-vrije-voeten-geen
-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 222, nr. 3, p. 3.
-
Daarmee is de wet in lijn gebracht met artikel 36 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en het bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, Istanboel.
-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 222, nr. 3, p. 17.
-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 222, nr. 3, p. 17.
-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 222, nr. 3, p. 19.
-
Vereist is dat sprake is van gelijkwaardig seksueel contact tussen leeftijdsgenoten vanaf twaalf jaar. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 222, nr. 3, p. 24.
-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 222, nr. 3, p. 26.
-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 222, nr. 3, p. 27.
-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 222, nr. 3, p. 27.
-
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een advies uitgebracht over het wetsvoorstel waarin het belang van de modernisering van de strafbaarstellingen van seksuele misdrijven wordt onderschreven, maar waarin zij ook benadrukt dat moet worden gewaakt voor te hoge verwachtingen, Kamerstukken II 2022/23, 36222, nr. 4, p. 1.
-
Sancties 2022/75.
-
Het rapport van het NJCM verstaat hieronder bijvoorbeeld detenties van maximaal drie maanden, terwijl het onderzoeksproject Changing Justice Gears zich richt op detenties van maximaal zes maanden.
-
Meijer e.a., Criminaliteit en rechtshandhaving 2020. Ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag: WODC, 2020 (figuur 6.9), te vinden via: www.repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/3112; zie ook Meijer, Sancties 2022/72.
-
Meijer e.a., Criminaliteit en rechtshandhaving 2020. Ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag: WODC, 2020 (tabel 7.2).
-
Council of Europe Annual Statistics, SPACE I, 2021, p. 52-55: https://wp.unil.ch/space/space-i/annual-reports/.
-
Claessen, Tijdschrift voor Strafrecht 2022/1, p. 6-12 en Meijer, Liber amicorum Marc Groenhuijsen, Deventer: Wolters Kluwer, 2021.
-
Meijer, Sancties 2022/72.
-
Claessen & Meijer, Sancties 2022/74.
-
Meijer, Sancties 2022/72.
-
Onderzoeksrapport Uit Balans, Inspectie Justitie en Veiligheid 2018.
-
PricewaterhouseCoopers, Onderzoek financierbaarheid DJI, april 2022, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 24587, nr. 833.
-
https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2022D20620.
-
Kamerstukken II 2022/23, 24587, nr. 856 en 858.
-
DD 2022/58.
-
Zebel, Elbers e.a., Sancties 2022/75.
-
HR 28 november 2006, ECLI:
NL: HR: 2006: AY8324, r.o. 4.5.2 e.v. -
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstaf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak (Wet uitbreiding taakstrafverbod, 35 528)
-
https://www.rsj.nl/documenten/rapporten/2022/05/09/advies-levenslang-herzien