vak & mens
advocaat en algoritme
Eén ouder en één grote broer
Kunnen algoritmes probleemgezinnen identificeren en hun kinderen op het rechte pad houden?
Het algoritme ProKids+ rangschikt Amsterdamse kinderen vanaf twaalf jaar op de Top400 van potentiële boefjes, zo bleek onlangs uit de NPO-documentaire ‘Moeders’. Ze hoeven daarvoor nog niets misdaan te hebben. Een van de jongens had een blikje cola gejat en een ander belde 112 als getuige van een schietpartij. Ook dat telt als contact met de politie en dus vinkte ProKids+ de standaardrisicofactoren af: alleenstaande, arme moeder, achterstandsbuurt.
Het valt niet mee om daar op straat op te groeien, zo blijkt maar weer uit het indringende relaas van de vier moeders. Hun zonen komen er relatief goed doorheen, is de hoopvolle conclusie van de film. Maar is dat dankzij of ondanks het stigma van de Top400-aanpak met intensieve aandacht van politie en bemoeihulp vanuit het Actiecentrum Veiligheid en Zorg?
Bij nogal wat kinderen werkt de preventieve aanpak niet. Zij stromen door naar de Top600 van jongvolwassen veelplegers van high impact crimes, waarvoor ook een zorgtraject klaarstaat. Tientallen top400-tieners moeten het afgelopen jaar voor de strafrechter hebben gestaan, valt op te maken uit gepubliceerde jurisprudentie. Er zitten inbraken tussen, een liquidatie, vuurwapenbezit, afpersing, diefstal met geweld. ‘Het effect van de zorg is gering,’ reageert een advocaat die onlangs twee Top400-verdachten bijstond en liever anoniem blijft. ‘Deze jongens willen vaak helemaal niet geholpen worden. Ze kiezen bewust voor geld verdienen in de misdaad.’
Een positieve ervaring had de Hilversumse advocaat David Rutten. Hij stond een geradicaliseerde Top400-puber bij, die op Telegram opruiende IS-video’s en teksten had verspreid. ‘Het gaat weer goed met hem. Hij kreeg een voorwaardelijke taakstraf, gaat weer naar school en heeft geleerd over zijn gevoelens te praten.’
Ondanks kritiek werkt de korpsleiding aan een doorontwikkeld alerteringssysteem, ProKid23, om risicokinderen landelijk te gaan profileren. In het sociale domein experimenteren jeugdzorginstellingen met vergelijkbare algoritmes om probleemkinderen preventief op te sporen en te begeleiden. Zo zette het CBS de afgelopen jaren in twaalf grote gemeentes een Urban Data Center op. Met een bundeling van anonieme data worden risicobuurten gesignaleerd, met veel alleenstaande ouders, lage inkomens of ouders met psychische problemen. ‘De meerwaarde van de datacenters,’ aldus een manager in een promofilmpje, ‘is dat we beleid niet meer baseren op onderbuikgevoelens, maar op cijfers en feiten.’
Gemeenten in Noord-Brabant en elders werken met het programma Smart Start van zorgaanbieder Sterk Huis en Tilburg University. De site heeft het over ‘de kansen van big data voor kinderen’. Ook hier komen uit de data geen wereldschokkende inzichten: problemen als huiselijk geweld gaan vaak van generatie op generatie. Preventieve hulp zou escalatie moeten voorkomen. Maar de praktijk werkt vaak anders. Voor de echte probleemgezinnen is er geen preventie maar juist een wachtlijst.
De jeugdzorgcrisis wordt mede veroorzaakt door het slordige databeheer, signaleert Tom Knijp, die zich als docent bij advocatenopleiding LLM Legal in het onderwerp verdiepte. ‘Samenwerkingsverbanden zoals de Veiligheidshuizen wisselen in hun systemen op grote schaal data uit. Gemeenten, politie en Belastingdienst delen met elkaar en ook met private ketenpartners in de jeugdbescherming. Die praktijk wordt gelegaliseerd met het omstreden wetsvoorstel Gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS). De uitgewisselde data zijn niet altijd geverifieerd en gaan een eigen leven leiden, met alle risico’s van dien. Ook advocaten zouden daar kritischer op moeten zijn.’
Mede daarom begint hij per 1 januari zelf als advocaat. ‘Ik blijf lesgeven, maar ga daarnaast ouders bijstaan die de overheid aansprakelijk willen stellen voor een uithuisplaatsing op basis van foute data.’