vak & mens in memoriam

Marktkoopman in strafrecht

In juli overleed voormalig strafpleiter Piet Doedens, op 79-jarige leeftijd. Jan-Hein Kuijpers haalt herinneringen op aan zijn goede vriend en leermeester.

Het was in 1992 dat ik Piet Doedens voor het eerst ontmoette, destijds een van de bekendste en toonaangevendste strafpleiters van het land. Ik werkte bij een pizzeria in Oss, om bij te kunnen dragen aan mijn rechtenstudie aan de Tilburgse Universiteit. De neef van de eigenaar bezat ook een pizzeria, in Nijmegen. Hij werd in de keuken van zijn restaurant overvallen door een waanzinnige. De laatste overleefde die aanval niet. De neef werd gearresteerd en diens bijstand werd verzorgd door advocaat Piet Doedens. Ik besloot het verloop van het proces in het Paleis van Justitie in Arnhem zo veel mogelijk te gaan volgen.

Na een van de zittingen vroeg ik Doedens een handtekening te zetten op de Hazewinkel-Suringa, het handboek materieel strafrecht, in die tijd verplichte kost voor iedere rechtenstudent. Doedens toonde zich een aardige, geïnteresseerde man en signeerde het boek. Daardoor wist hij ook welk gezicht hoorde bij de brief die ik hem later schreef met het verzoek om een studentenstage. Na het urenlange gesprek op zijn kantoor dat volgde, waar hij grotendeels aan het woord was, werd ik aangenomen. Vanaf dat moment was ik niet meer uit zijn praktijk weg te slaan.

Een van de eerste kwesties die ik zelf, in zijn naam, mocht behandelen, was het indienen van een gratieverzoek voor de Italiaanse neef uit Nijmegen. Van de drie jaar gevangenisstraf die hij kreeg, haalde de koningin er achttien maanden af.

‘Piet Doedens bekeek elke zaak als ware het een partituur, een muziekstuk’

Piet Doedens en ik hadden een klik, zowel zakelijk als persoonlijk. Hij betrok mij bij vrijwel elke zaak. We waren samen veel onderweg, per spoor, naar de rechtszaal en naar lezingen die hij in het land gaf. Op de terugreis kreeg ik op het station vaak de opdracht de hoofdconducteur te zoeken met het verzoek om een kurkentrekker te lenen. In de trein werd dan de fles wijn die hij als dank had gekregen soldaat gemaakt.

De eerste jaren werkte ik als student, vervolgens even als juridisch medewerker en later jarenlang als advocaat-medewerker. Piet was vanzelfsprekend mijn patroon. Dankzij hem werd ik steeds omgeven door strafzaken, met cliënten zoals De Juliët bende, Cees H., Charles Z., Ronald van E., Bertus K. en Henk R.

Vrijwel alle IRT-zaken die speelden en die vele vraagtekens opriepen daar waar het de opsporing betrof, heb ik samen met Piet Doedens van binnenuit meegemaakt. Het waren voor mij gouden tijden, waarin ik het vak leerde. Het was hard werken, pionieren en ook vooral goed uitkijken om zonder kleerscheuren uit de strijd te komen. Want justitie verdacht – ons – de verdediging er officieus van in de Zwolsman-zaak over gestolen opsporingsinformatie te beschikken, heling dus. Mocht dat al zo zijn geweest, dan waren wij van mening dat we een hoger doel dienden, zoals Piet dat uitlegde. In zijn ogen was de materiële wederrechtelijkheid door het toch te gebruiken afwezig. Immers, strafvorderlijk gaat er bij het recht op een eerlijk proces niets boven het grondbeginsel van een eerlijke en transparante opsporing. Tenminste, toen nog niet.

De president van het Amsterdamse gerechtshof was dat uiteindelijk met ons eens. Den Haag wist vervolgens niet hoe snel men de Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB) in elkaar moest sleutelen.

Piet Doedens was voor de duvel niet bang. Hij bekeek elke zaak als ware het een partituur, een muziekstuk. De muziek was een rode draad, er moest een deuntje inzitten. Hij was een redenaar als geen ander. Volume en snelheid gingen hand in hand; toonhoogten, tempo en volume waren zijn instrumenten. Meestal lichtvoetig en met humor, soms met zuur, altijd met relativeringsvermogen.

‘Je staat op de markt, je moet je verhaal verkopen,’ zei hij altijd. ‘Als je te veel voorleest, vallen de rechters in slaap. Ze moeten het fijn vinden dat jíj komt en niet zo’n zuurpruim, wat voor zaak het ook is.’ Dat was zijn credo, dat ik goed in mijn oren heb geknoopt.

Acht jaar lang mocht ik met Piet samenwerken. In de ruim vijfentwintig jaar dat ik ‘het baantje’, zoals hij het noemde, inmiddels zelf uitoefen, ben ik niemand tegengekomen die ook maar in de buurt komt van zijn niveau, het ware strafpleiten.

Dossierkennis van voor naar achter en alleen de meest noodzakelijke stukken mee naar de zitting, in een dun tasje van nog geen decimeter dik. Ken je stukken. Als het niet paste, opnieuw het dossier lezen en de essentialia verder uitdunnen zodat het ritsje wel dicht kon. De eerste jaren gaf ik hem regelmatig te veel stukken mee en kon het tasje niet dicht. Stond ie ’s morgens vroeg achter zijn bureau te vloeken. Maar ja hij moest snel de trein halen, dus nam hij alles maar mee. Kreeg ik er ’s avonds van langs. Vooral die keer dat ik er een Wehkampcatalogus bij had gestopt. Daar kon hij pas veel later om lachen.

Onze laatste gezamenlijke actie was in 2000, de ontmeningsschikking tussen OvJ Fred Teeven en verdachte Cees H., die later uitmondde in de bonnetjesaffaire. Piet was toen al jaren ziek. Nadat ik in 2001 mijn eigen kantoor was begonnen, hielden we contact waarbij Piet via de kranten mijn doen en laten volgde. Zijn herseninfarct in 2007 was een zware klap, vooral omdat hij daarna niet meer kon pleiten.

Het heengaan van mijn goede vriend is opnieuw heel verdrietig. Piet Doedens was een prachtmens, geboren voor de strafpleiterij. Ik mis hem.